‘De wereld aan zijn
voeten is klein. Nietig. De mensen krioelen als mieren. Nee, niet als mieren.
Mieren vormen geordende rijen, lopen af en aan in dezelfde cadans,
met
hetzelfde doel. Mensen hebben allemaal hun eigen doel, hun eigen cadans. Zo
herken je hen.’
Deze beginzinnen fascineren meteen. En ze slepen je mee in een eigen
cadans. Zo herken je een echte schrijver. En dat is Aline Sax. Dat merk je ook
als je verder leest: je voelt de jachtigheid van de ‘achtuurmensen’ in de
korte, gelijklopende zinnen en komt mee tot rust met de ‘tienuurmensen’,
wanneer ook het tempo van de zinnen vertraagt.
Niet alleen het ritme van de
zinnen zit goed, het hele verhaal is vakkundig opgebouwd. Het beginfragment met
de krioelende mensen is als een ouverture waarna de hoofdrolspeler op scéne
komt: de jongen op het dak, veilig boven de wereld waar hij geen deel meer van
uit wil maken. Dagen en nachten brengt hij door op dat dak boven op een
flatgebouw. Van daar kijkt hij naar de mensen onder hem. Hij observeert hen en
raakt geboeid door de personen die hij ziet en de patronen die hij herkent:
zijn moeder die boodschappen doet en telkens even omhoog kijkt, de man die in
het gebouw tegenover is komen wonen en telkens weer uit het raam staart, de vrouw
die alleen op het bankje gaat zitten tot ze plotseling een hond bij zich heeft,
de kantoorman die elke dag alleen zijn boterhammen opeet in het park, de
muzikant bij de metro en het meisje op de fiets dat telkens opnieuw op een
andere manier contact met hem probeert te maken.
Tussen deze observaties wordt
een rode draad geweven die steeds duidelijker maakt waarom de jongen zich
terugtrok op het dak. Hij worstelt met een immens, ondraaglijk verdriet waar
ook zijn moeder letterlijk en figuurlijk onder gebukt gaat en waardoor zijn
vader hen verliet, een gebeurtenis die Aline Sax kernachtig verwoordt:
‘Zijn verdriet was te
groot om samen met dat van de moeder en de jongen in een flat te passen.’
Na een ziekte
is zijn zusje gestorven, en dus schermt hij zich af, hij ‘heeft genoeg gevoeld.
Voor de rest van zijn leven.’ Hij trok zich ook terug op het dak omdat daar
niets moet. De zin die hij het meeste haat is ‘het moet, zo is het nu eenmaal.’
Ook dit ‘moeten’ werkt Aline Sax uit tot een motief. Het komt terug op een
dramatisch hoogtepunt in het verhaal, wanneer hij ziet dat het meisje op de
fiets aangereden wordt. Dan staat er in grote hoofdletters ‘HIJ MOET NAAR
BENEDEN!’ ‘HIJ MOET HAAR HELPEN!’ Maar ook dan kan hij zijn zelfgekozen
isolement niet doorbreken, hij wil immers ‘niets meer voelen.’
Aline Sax koos voor
een personaal vertelperspectief en niet voor een ik-verteller. Het voordeel
hiervan is dat de afstand tussen de lezer en wat beschreven wordt groter is,
waardoor het verhaal niet weggespoeld wordt door emoties. Maar er is nog een
ander voordeel. Als lezer neem je met de jongen op het dak mee afstand van wat
er onder hem gebeurt en Sax laat de verteller afstand bewaren van de emoties en
gedachten van de jongen. Het wordt aan de lezer gelaten om die in te vullen.
Hoe dat werkt, wordt duidelijk uit volgend fragment:
‘Op het dak gebeuren de dingen
ook gewoon. Je weet niet waarom mensen doen wat ze doen. De jongen sluit zijn
ogen en beslist dat het toeval is dat de man en de vrouw om tien uur naar het
veldje gaan.’
Op
die manier raak je als lezer op een bijzondere manier bij het verhaal
betrokken, je gaat immers vanzelf interpreteren: is het wel toeval dat die man
en vrouw altijd samen naar het veldje gaan? Wat is er aan de hand met de man
die alleen tegenover hem komt wonen? Waarom probeert het meisje zo vasthoudend
contact met hem te maken?
De jongen op het dak en het perspectief dat daarmee
samenhangt, is zonder meer een vondst. Niet alleen de observaties van het
menselijk bedrijf slepen je mee, maar ook de originele en indringende manier
waarop het omgaan met verlies wordt uitgewerkt en het zoeken naar houvast in
een immens verdriet dat alles lijkt weg te spoelen. Tegelijk houdt dat
standpunt van de jongen op het dak een risico in. Het is wel erg onrealistisch
dat zo’n jongen dagenlang in weer en wind op dat dak blijft. Dat moet je als
lezer voor lief nemen binnen een context die voor de rest heel realistisch
overkomt. Zeker als je het boek een poosje weggelegd hebt, kan het moeite
kosten om weer in de symboliek van dit gegeven te komen. In de slotpassage
wordt de symboliek trouwens wat mij betreft nodeloos in de verf gezet, wanneer
het isolement van de jongen doorbroken wordt en hij een soort toevlucht wordt
voor mensen ‘met hangende schouders’, ‘schoenen met versleten punten’ en ‘ogen
die alleen maar naar binnen kijken.’
De illustraties van Sassafras De
Bruyn vormen een wezenlijk onderdeel van het verhaal. Op veel plaatsen nemen ze
het verhaal trouwens even over en volgt een dubbele pagina met enkel beeld. Vaak
worden wolken afgebeeld, die daardoor een leidmotief worden dat voert naar een
verlossende climax op het einde. De jongen op de kaft heeft ook letterlijk zijn
hoofd in de wolken, een erg betekenisvol beeld. De tekeningen zijn uitgevoerd
in grijstinten, maar De Bruyn gebruikt toch af en toe kleur om aandacht te
vestigen op iets bijzonders dat de somberheid doorbreekt. De winkelende moeder
is blauw ingekleurd, in het park gaat je blik meteen naar de vrouw in witte
mantel op de blauwe bank en naar de blauwe hond voor haar. Wanneer de jongen
verscheurd wordt door emoties als het meisje wordt aangereden, wordt alles rood
ingekleurd. Onvergetelijk is ook het beeld van het grijze meisje met de gele
veer onder haar neus.
Behalve het kleurgebruik maakt ook het perspectief de
illustraties opmerkelijk. In vele tekent de illustratrice de scénes vanuit
vogelperspectief, zoals de jongen die ziet. Wanneer ze daarbij inzoomt, krijg
je vaak sprekende beelden, bijvoorbeeld van het meisje dat oogcontact zoekt met
de jongen op het dak.
De
jongen op het dak is een bijzonder boek, een intrigerend samenspel van
woord en beeld en een originele en beklijvende inkijk in wat een immens
verdriet met een kind kan doen en hoe dat de kijk op de mensen en uiteindelijk
die mensen zelf kan veranderen.
Aline Sax, Sassafras De Bruyn: De
jongen op het dak, De Eenhoorn, Wielsbeke 2020, 144 p. : ill.
ISBN
9789462914520
deze pagina printen of opslaan