Koen Sels (1982) zit op een schrijfwolk. Met Gloria bevestigt hij wat literatuurminnend Vlaanderen sinds zijn romandebuut
Generator (het balanseer 2015) al
geruime tijd weet: Sels schrijft het meest opwindende, ongrijpbare en oprechte
proza van dit moment. In tijden van verval, depressie, verslaving en
ontwrichting gaat de schrijvende vader in dialoog met zijn al of niet reeds
geboren dochter Gloria. De uitkomst is een emotioneel gloedvolle maar geëngageerde
en analytische zelfontleding, die zowel troebleert als charmeert. Gloria is de hyperpersoonlijke kroniek
van een nieuw leven, de gefragmenteerde ontstaansgeschiedenis van een dochter
én een boek.
Pril vaderschap
Gloria bestaat uit negen hoofdstukken en
werd geschreven — afgaand op de datering en de plaatsnamen op de laatste
bladzijde — op drie locaties (Antwerpen, Turnhout en Luzern) tussen 20 juni en
31 december 2018, het moment waarop Gloria twee jaar oud wordt. De protagonist
(‘Papaah? Zeg maar Koenie.’) is kortelings vader geworden van een ‘kleine
dictator’, Gloria. Hij woont samen met haar moeder in een troosteloos
appartement en ondergaat een sloom bediendenbestaan na een korte carrière als
freelancer. Bovendien is hij herstellende van een reeks uit de kluiten gewassen
verslavingen (drank, sigaretten, opiaten) en probeert hij zijn leven terug op
de sporen te krijgen na een depressie. Hij doet dat op de enige manier die hij
kent, namelijk door te schrijven: ‘Elke dag een beetje werken aan GLORIA, dacht
hij, elke dag het stof verzamelen dat opwolkt als er iets zwaars neervalt.’
Op het
bureaublad van z’n computer heeft het hoofdpersonage nog meer teksten van eigen
hand staan. TRANEN (‘tweeënnegentig pagina’s tot in den treure herschreven
proza over verslaving en depressie.’), een probeersel dat hij wil parkeren in
de digitale map IN PROGRESS, zoals hij eerder al deed met DEMOCRATIE en CODES,
twee aanzetten voor een boek over een verkiezingsweekend. Geleidelijk aan heeft
de lezer door dat Gloria zich
tersluiks en vernuftig transformeert tot een indringende mengvorm van al deze
apocriefe en verspreide teksten.
Nochtans twijfelt de schrijver bijna voortdurend aan
zichzelf: ‘Ik ben geen kunstenaar, dacht hij, ik ben bediende. Stempel
documenten af.’ Ruim een half jaar heeft hij geen druppel alcohol meer
gedronken en wordt naar eigen zeggen steeds ontvankelijker voor ‘de
ervaringsbrede lichthoofdigheid en vervaarlijke verveling’ van stoeiende
kinderen op een zomeravond ‘high van het spelen, te veel suiker en gewonnen
tijd.’ Niet alleen het gebrek aan roes verlicht de woelingen in zijn hoofd.
Sinds de geboorte van zijn dochter op 7 juli 2016 ervaart hij de tijd als
‘rekbaar’, een dijnende periode van ‘slapeloze, doodvermoeide stukken tijd
zonder chronologie’. Het is haar geschenk aan hem, vindt hij.
Tijdlus
De schrijver heeft het gevoel in een loop te zijn beland, spartelend in
‘drijfzand van tijd’. Hij herinnert zich zijn jeugd in Wilrijk, waar hij een
studentenjob als kassier in de buurtsupermarkt uitoefende. Of de jaarlijkse
gezinsvakanties naar ‘dat ene hotel ergens in Oostenrijk’, waar hij met de
dochter van de uitbater flikflooide. Het is Gloria die hem ten slotte op zijn
eigen kindertijd wijst en op ‘de wording van de wereld’. Zijn depressie (‘een
dom, star en oninteressant gebrek aan invalshoek’) speelt hem parten. Hij
mijmert over een korte vakantie naar Ëlwen in Luxemburg, toen Gloria amper een
jaar was en zij lange wandelingen in de natuur maakten: ‘Overal liepen
dubbelgangers rond van datzelfde gezinnetje van drie op vakantie.’ De schrijver
vraagt zich af wat Gloria zich later allemaal zal herinneren:
‘Wanneer begon dat tweede leven dan, dat hen heel dat eerste leven zou
doen vergeten, en dat het echte herinneren in gang zet en doet uitmonden in de
onophoudelijke stroom van de volwassen vergetelheid?’
Op zoek naar normaliteit
neemt hij op vrijdag — de vrijafdag in zijn deeltijdse werkweek — samen met
Gloria geregeld de trein naar zijn ouders, die in ‘een fermette in de Kempen
met een tuinhuis, kippen en een zwembad’ wonen (net als in Generator is Sels niet meteen mals voor de ouderrol, inclusief voor
zichzelf als vader). De ‘geprogrammeerde woede van het gezinsleven’ barst ook
daar los, drukt hem opnieuw met de neus op de feiten: hij zal het anders moeten
doen, zijn vaderschap eist hem op. Andere passages uit het ‘heden’ spelen zich
af in het Zwiterse Luzern, waar de auteur met zijn vriendin drie dagen
verblijft om de opening van de tentoonstelling van een vriend in het museum van
hedendaagse kunst bij te wonen (Sels schreef lange tijd de onderschriften bij
werken van Rinus Van de Velde). Het regent twee dagen, maar de auteur is blij
want zijn vriendin heeft haar telefoon vergeten.
Auto(bio)fictie
Gloria
heeft twee motto’s, elk even pertinent: het eerste komt uit Paul Van
Ostaijens omineuze gedichtencyclus De
feesten van angst en pijn: ‘Angst / is / de dans van de geworden dingen
naar het / Ontworden’. Het tweede (‘Perhaps it’s only a trampled package in the
street —this life I pick up — and maybe my writing is its furtive unwrapping.’)
komt uit het cultboek The tunnel van
William H. Gass, een befaamde klassieker van de bekentenisliteratuur, waarin
een geschiedenisprofessor de trappers verliest en in plaats van een
wetenschappelijke inleiding op zijn net afgeronde studie over nazi-Duitsland
een brutaal openhartig relaas over zijn eigen leven begint te schrijven.
Onderwijl graaft hij een tunnel onder zijn eigen huis, maar dat is postmoderne bijzaak.
Het gaat over de intensiteit waarmee de getormenteerde man z’n eigen leven
analyseert en tot literatuur maakt.
Dat Gloria een boek is dat minstens even diep wil graven (pun intended) als Gass’ egotrip, mag
blijken uit de mijmerende, beklemmende en melancholisch meanderende toon van de
openingsparagraaf — een eerste proeve van Sels’ meer dan eens begeesterende
stilistische prouesse:
‘Geluk pofte op
uit het niets, als pigment, onberegend stoepkrijt. Plots een wolk blauw, dan
een wolk roze, zachte, rafelige, onpersoonlijke wonderen van gevoel na die
hoekige, hersenachtige jaren van depressie en walging, ingevoegde bijzinnen,
middelpuntvliedend gepieker. Ze zwollen in zijn hoofd, hart en onderbuik. Her
en der en zonder oorzaak vulden ze hem met trillingen, een eigen buitenwereld,
onverhoopte heerlijkheid.’
Zoals Sels
reeds met verve aantoonde met Generator —
genomineerd voor de Bronzen Uil en de Debuutprijs — excelleert hij in puntig autobiografisch
proza. Dat hij daarenboven een zekere continuïteit nastreeft, blijkt uit het
feit dat de openingszin van zijn debuut nagenoeg identiek is aan de slotzin van
de opvolger. ‘Steenweg,’ het eerste deel van Generator, verteld vanuit het perspectief van Koen, een
hoogsensitief jongetje, opent als volgt: ‘De kist met duplo wordt omgekieperd.’
Gloria gaat in de allerlaatste zin van de roman die haar naam draagt, met een
gelijkaardige onhandigheid weinig omzichtig om met het populaire
peuterspeelgoed: ‘Gloria kieperde de kist met duploblokken om.’ Zo dochter, zo
vader of Duplo als erfelijk belastende katalysator om een verhaal in gang te
trappen of net stil te leggen.
Gloria ligt zeker
en vast in de lijn van wat omschreven kan worden als subjectieve en
analyserende bekentenisliteratuur, in de stijl van het zelfonderzoekend proza dat
we in ons taalgebied terugvinden bij onder anderen Daniël Robberechts, Roger
van de Velde en Maurice Gilliams. In dagboekachtige notities, ingevingen en
schetsen vertelt Sels het verhaal van zijn nakend en wassend vaderschap. Het
hoofdpersonage heeft overduidelijke trekken van de échte Koen Sels, waardoor Gloria bijna als niets anders dan autofictie
kan worden beschouwd. Toch creëert de auteur aan de hand van enkele literaire
constructies, ingrepen en hulpmiddelen de nodige afstand: hij wisselt van
vertelperspectief (‘In gesprekken noemde Gloria hem toen al jij, en hij en zij
noemden zichzelf ik.’), hanteert verschillende registers (de kleutertaal van
jonge ouders bijvoorbeeld), speelt een metafictioneel spel door te citeren uit
ander eigen prozawerk (Gloria is ontegensprekelijk
een organisch amalgaam van eerdere teksten, zie hoger) en maakt geregeld
sprongen in de tijd (de passages over de Contact GB in Wilrijk of over de
periode van vóór Gloria).
Metafictie
De schrijver in (of van) Gloria
legt zijn ziel bloot en is meer dan openhartig, ook en zelfs in het bijzonder
wanneer hij het heeft over persoonlijke, precaire situaties: zijn depressie
(‘de circulaire, alles naar stilstand zuigende storm van een depressie’), zijn
gevoelens van machteloosheid ten aanzien van zijn vaderschap (‘Ik wil helemaal
geen autoritaire vader zijn, zei hij tegen een vriend. En dan: ik zal geen
autoritaire vader zijn.’) en zijn verslavingen. De oude demonen breken vaker
dan hij wenst weer uit (‘[…] omdat hij als hij ’s nachts opstond ontelbare
keren dezelfde gedachte dacht: niks, ik ben niks.’). Wachtend aan een tramhalte
bijvoorbeeld hoort hij een jongen tegen een vriendin zeggen dat ‘de Demerol’
aan het uitwerken is: ‘Papa was niet naïef, hij wist wat Demerol was.’ Papa is
ook een meer dan gemiddelde literatuurliefhebber want de naam van de
pijnstiller doet hem denken aan Don Gately, een aan het middel verslaafd
personage uit Infinite jest van David
Foster Wallace.
Plots is het in Gloria zondag
14 oktober 2018, dag van de verkiezingen: we zijn met andere woorden aan het
lezen in CODES of DEMOCRATIE. Het is maar een van de vele referenties naar een
historische werkelijkheid: de schrijver leeft, hoewel volledig geabsorbeerd
door zijn gedachten, in een uitgesproken concreet hier en nu. Hij analyseert
zijn ‘hoofdpersoon’, niemand minder dan hijzelf, zoals de lezer nu toch al weet:
‘Hij dacht aan het einde van zijn boek. […] Zijn hoofdpersoon nam alleen de
schaduw gewaar. Wat stortte hier op hem neer?’ Verderop verschuift het
vertelperspectief een enkele keer binnen het korte bestek van een bepaalde zin:
‘Misschien ben ik een kronkelende worm, denk ik vaak, in stukjes gesneden,
probeerde hij wat later, maar dat is een tussenstadium, ik heb gewoon even geen
benen om op te staan en geen handen om te grijpen.’ Vervaging neemt de overhand,
alles loopt over in elkaar: ‘Nee, sorry, nu heb ik het gevoel dat ik het over
iemand anders heb, iemand die ik niet meer ken.’
Maar de auteur gaat onversaagd
verder: ‘In zijn boek vielen de wolken, als in stukken geslagen, uit de lucht.
Het was december, er was kerstsfeer in de Statiestraat, de avond viel
psychotisch vroeg’. Daar en dan neemt hij zich voor een boek voor Gloria te
schrijven: ‘Schrijf een tekst voor Gloria. Hier in de stomme Kempen herinnerde
hij zich wat hij al wist. Het was niet complex, niet volwassen: je moet zin in
iets hebben, je moet op iets gericht zijn, iets dat bestaat.’ Hij begint eraan
en leest later op de avond aan de feesttafel onverstoorbaar na wat hij
geschreven heeft.
Het Gloria-boek
Hoofdstuk
9 begint met de aanspreking ‘Gloria,’. Vanaf dan vertelt de schrijver in een overweldigende
finale over de effectieve geboorte van zijn dochter. We zijn begonnen aan de
onverbloemde versie van, het ‘echte’ Gloria:
‘Zal papa nog eens vertellen over toen Gloria geboren werd? Het is het
minst bijzondere verhaal, want alle mensen werden geboren en veel mensen kregen
later zelf kinderen, en dat er mensen waren, dat was omdat ze geboren waren en
na hun kindertijd millennia aan volwassen mensheid hadden voortgezet. Maar voor
ons allemaal geldt dat het leven, ook al ben je mislukt of ook al zijn er geen
misdaden, sterfgevallen, staatsgrepen of wonderen in te bespeuren, het
vertellen waard moet zijn, dus ook voor papa en mama en later ook voor jou,
want jij bent mijn dochter.’
In de aanloop naar Gloria’s geboorte echter steekt
het monster van de verslaving (hij heeft ruzies met zijn vriendin ‘over zijn
wekelijkse routine van mateloosheid’) zijn lelijke kop nog geregeld naar boven:
‘In de late zaterdagnamiddag liet hij
steevast de kater van de vorige nacht zakken in nieuwe wijn: omringde zich met
vier glazen aperitief, de ruisende pijn en desintegratie oplossend en in
zonsondergangachtige schoonheid transformerend.’
Nu is het menens. De
schrijver zijn fantasie om zichzelf ‘te verdoen’, is niet langer houdbaar. In
de nacht van 5 op 6 juli 2016 beginnen de eerste weeën, rond halftwee. De
toekomstige papa maakt koffie en heeft ‘vakantiebuikpijn’. Dan volgen — bijna
minuut per minuut — de stappen naar de geboorte. De vader in spe is doodmoe,
‘zo moe dat zijn gedachten zelf gingen denken.’ Door zijn gebrek aan slaap komt
de wereld hem voor als ‘een immer kantelend continuüm van sferen.’
Het gedicht van Van Ostaijen ‘Zeer kleine speeldoos’ — dat op
een muur vlakbij het Antwerpse Sint-Vincentiusziekenhuis staat, een plaats waar
de vader schoorsteensgewijs gaat roken — warrelt door het hoofd van de
hoofdpersoon. Op de volgende pagina’s duiken verzen van het gedicht op, als
zeepbellen glijdend tussen de lijnen, net als in Van Ostaijens lied zelf, dus.
Uiteindelijk verloopt de geboorte via een keizersnede: de kersverse vader is zo
druk met zichzelf en zijn innerlijke strijd bezig dat de vroedvrouw het heft in
eigen handen neemt en het pasgeboren kind fotografeert. Gloria is haar naam,
naar de film van John Cassavetes. Grappend vertelt de schrijver dat haar naam
ook een hit was van Umberto Tozzi. Haar bijnamen zijn de Kleine Dictator en
Snifsnaf. Al snel moet de vader terug aan het werk en ‘zijn eerste regressieve
pendeltrein richting het godsgruwelijke particuliere’ nemen.
Eeuwige herhaling van herschrijvingen
De auteur schrijft
deze laatste woorden over zijn regressie naar de verwerpelijke werkelijkheid op
de namiddag voor oudejaarsavond 2018, met Mahler op de achtergrond. Hij staat
op het punt zijn tekst te dateren, maar besluit plots naar Berlijn te trekken om
er zijn boek af te werken:
‘Begin 2019 schoof
hij niettemin met zinsdelen, schrapte wat hij dacht dat hoofdpersoontje niet
zou willen lezen, later als ze groot was, vulde fragmenten met meer woorden,
breidde de kleinste momenten uit tot omgevingen waarin altijd iets niet gezien
bleek te zijn, meer en meer, het heelal als ultieme grens. Hij had een te dure
hotelkamer geboekt in Berlijn, in de straat die de invaliden eerde, tegenover
het natuurhistorisch museum waar ’s nachts de fossielen ongezien bleven. Deze
fantasie van eenzaamheid in die grote, opwindende stad van kunstenaars, ver weg
van het gezin, in het centrum van zijn oude, nog niet geheel door geld en mode
bezette droom van vrijheid, was de Vlaamse vader gegund, vond hij.’
Hij wil de hele
dag aan GLORIA blijven werken, ‘in de fragmenten prikken en ze vullen met
steeds meer fictie, dus met verloren werkelijkheid, zo veel dagen na de feiten:
een eeuwige herhaling van herschrijvingen.’ In zijn Berlijnse hotelkamer leest
hij in Vineland van Thomas Pynchon.
Hij mijmert over het eerste deel van een drieluik, Vallend hoofd, dat hij in gedachten aan het schrijven (of
herschrijven?) is.
Zo stelt het boek dat Gloria heet
zichzelf voortdurend in vraag. Niet alleen aan de hand van een openhartige en
diepgaande analyse van het eigen schrijfproces, de periculeuze totstandkoming
zélf, maar ook als metafictioneel hoogstandje, ‘stijf van de verdichting’: ‘Wie
leest er mee? Wil die lezer dat je een ander bent?’ Is Gloria een roman (zoals de coming-of-ageroman Generator?) of eerder een ‘relaas’, zoals op de achterflap staat? Wanneer
de schrijver zijn dochter voorleest uit een boek en zich een schrijnende door
hemzelf geschreven scène over een huilende vader herinnert, besluit hij dat hij
niet alles in zijn boek wil neerschrijven. Maar even later deelt hij Gloria
zijn enigszins onbezonnen besluit mee: ‘jij bent mijn hoofdpersoontje.’ Hij wil
zijn groeiend besef van ‘hoe heftig zij al bestond’ onder woorden brengen,
onderwijl zijn eigen obsessies, bezorgdheden en zwaktes bezwerend:
‘Ze was een radicaal wezen, niet onschuldig
maar universeel in haar onbepaalde, door peuterkoppigheid begrensde
bepaalbaarheid, een echte heldin, vond hij, met onbespreekbare angsten en
verlangens. Hij voelde zich tegenover dat wezen genoodzaakt om direct en zonder
aarzelen te spreken, in de taal die hij kende.’
Hij vreest misverstaan te
worden: ‘Begreep ze iets van zijn plezier met haar?’ De schrijver denkt aan het
einde van zijn boek. Wanneer Gloria een paar maanden oud is stopt hij met
roken. Een jaar later stopt hij ook met drinken. Het zijn eerste stappen om
zijn ‘blinde drang tot abstractie en afwezigheid’ onder bedwang te houden. Hij
realiseert zich dat verliezen of mislukken vandaag niet bestaat, zeker niet
wanneer je je niet wil plooien naar de huidige maatstaven:
‘Ik zal een boeddha van het onderpresteren zijn, niet bijzonder en niet
slim, niet de beste en niet de slechtste, gewoon: beter in wat ik al ben, voor
haar. Ik wil mijn werk als bediende niet dom vinden. Ik zit niet onder mijn
niveau, ik zit er helemaal op.’
De op de adem
trappende heftigheid en het intrinsieke vermogen van Sels’ proza is van een
benijdenswaardige zeldzaamheid en oorspronkelijkheid. Het kan niet anders of na
een voltreffer als Gloria zit hij weldra
niet op zijn niveau, maar een stuk er
boven. Sels zit immers op een
schrijfwolk.
Koen Sels: Gloria, het balanseer, Gent 2019, 158
p. ISBN 9789079202614. Distributie: EPO
deze pagina printen of opslaan