Nederlands proza

BOEKEN NR. 10, NOVEMBER 2019

Koen Sels: Gloria

door Laurent De Maertelaer

Koen Sels (1982) zit op een schrijfwolk. Met Gloria bevestigt hij wat literatuurminnend Vlaanderen sinds zijn romandebuut Generator (het balanseer 2015) al geruime tijd weet: Sels schrijft het meest opwindende, ongrijpbare en oprechte proza van dit moment. In tijden van verval, depressie, verslaving en ontwrichting gaat de schrijvende vader in dialoog met zijn al of niet reeds geboren dochter Gloria. De uitkomst is een emotioneel gloedvolle maar geëngageerde en analytische zelfontleding, die zowel troebleert als charmeert. Gloria is de hyperpersoonlijke kroniek van een nieuw leven, de gefragmenteerde ontstaansgeschiedenis van een dochter én een boek.
 
Pril vaderschap
Gloria bestaat uit negen hoofdstukken en werd geschreven — afgaand op de datering en de plaatsnamen op de laatste bladzijde — op drie locaties (Antwerpen, Turnhout en Luzern) tussen 20 juni en 31 december 2018, het moment waarop Gloria twee jaar oud wordt. De protagonist (‘Papaah? Zeg maar Koenie.’) is kortelings vader geworden van een ‘kleine dictator’, Gloria. Hij woont samen met haar moeder in een troosteloos appartement en ondergaat een sloom bediendenbestaan na een korte carrière als freelancer. Bovendien is hij herstellende van een reeks uit de kluiten gewassen verslavingen (drank, sigaretten, opiaten) en probeert hij zijn leven terug op de sporen te krijgen na een depressie. Hij doet dat op de enige manier die hij kent, namelijk door te schrijven: ‘Elke dag een beetje werken aan GLORIA, dacht hij, elke dag het stof verzamelen dat opwolkt als er iets zwaars neervalt.’
 
Op het bureaublad van z’n computer heeft het hoofdpersonage nog meer teksten van eigen hand staan. TRANEN (‘tweeënnegentig pagina’s tot in den treure herschreven proza over verslaving en depressie.’), een probeersel dat hij wil parkeren in de digitale map IN PROGRESS, zoals hij eerder al deed met DEMOCRATIE en CODES, twee aanzetten voor een boek over een verkiezingsweekend. Geleidelijk aan heeft de lezer door dat Gloria zich tersluiks en vernuftig transformeert tot een indringende mengvorm van al deze apocriefe en verspreide teksten.
 
Nochtans twijfelt de schrijver bijna voortdurend aan zichzelf: ‘Ik ben geen kunstenaar, dacht hij, ik ben bediende. Stempel documenten af.’ Ruim een half jaar heeft hij geen druppel alcohol meer gedronken en wordt naar eigen zeggen steeds ontvankelijker voor ‘de ervaringsbrede lichthoofdigheid en vervaarlijke verveling’ van stoeiende kinderen op een zomeravond ‘high van het spelen, te veel suiker en gewonnen tijd.’ Niet alleen het gebrek aan roes verlicht de woelingen in zijn hoofd. Sinds de geboorte van zijn dochter op 7 juli 2016 ervaart hij de tijd als ‘rekbaar’, een dijnende periode van ‘slapeloze, doodvermoeide stukken tijd zonder chronologie’. Het is haar geschenk aan hem, vindt hij.
 
Tijdlus
De schrijver heeft het gevoel in een loop te zijn beland, spartelend in ‘drijfzand van tijd’. Hij herinnert zich zijn jeugd in Wilrijk, waar hij een studentenjob als kassier in de buurtsupermarkt uitoefende. Of de jaarlijkse gezinsvakanties naar ‘dat ene hotel ergens in Oostenrijk’, waar hij met de dochter van de uitbater flikflooide. Het is Gloria die hem ten slotte op zijn eigen kindertijd wijst en op ‘de wording van de wereld’. Zijn depressie (‘een dom, star en oninteressant gebrek aan invalshoek’) speelt hem parten. Hij mijmert over een korte vakantie naar Ëlwen in Luxemburg, toen Gloria amper een jaar was en zij lange wandelingen in de natuur maakten: ‘Overal liepen dubbelgangers rond van datzelfde gezinnetje van drie op vakantie.’ De schrijver vraagt zich af wat Gloria zich later allemaal zal herinneren:
 
‘Wanneer begon dat tweede leven dan, dat hen heel dat eerste leven zou doen vergeten, en dat het echte herinneren in gang zet en doet uitmonden in de onophoudelijke stroom van de volwassen vergetelheid?’
 
Op zoek naar normaliteit neemt hij op vrijdag — de vrijafdag in zijn deeltijdse werkweek — samen met Gloria geregeld de trein naar zijn ouders, die in ‘een fermette in de Kempen met een tuinhuis, kippen en een zwembad’ wonen (net als in Generator is Sels niet meteen mals voor de ouderrol, inclusief voor zichzelf als vader). De ‘geprogrammeerde woede van het gezinsleven’ barst ook daar los, drukt hem opnieuw met de neus op de feiten: hij zal het anders moeten doen, zijn vaderschap eist hem op. Andere passages uit het ‘heden’ spelen zich af in het Zwiterse Luzern, waar de auteur met zijn vriendin drie dagen verblijft om de opening van de tentoonstelling van een vriend in het museum van hedendaagse kunst bij te wonen (Sels schreef lange tijd de onderschriften bij werken van Rinus Van de Velde). Het regent twee dagen, maar de auteur is blij want zijn vriendin heeft haar telefoon vergeten.
 
Auto(bio)fictie
Gloria heeft twee motto’s, elk even pertinent: het eerste komt uit Paul Van Ostaijens omineuze gedichtencyclus De feesten van angst en pijn: ‘Angst / is / de dans van de geworden dingen naar het / Ontworden’. Het tweede (‘Perhaps it’s only a trampled package in the street —this life I pick up — and maybe my writing is its furtive unwrapping.’) komt uit het cultboek The tunnel van William H. Gass, een befaamde klassieker van de bekentenisliteratuur, waarin een geschiedenisprofessor de trappers verliest en in plaats van een wetenschappelijke inleiding op zijn net afgeronde studie over nazi-Duitsland een brutaal openhartig relaas over zijn eigen leven begint te schrijven. Onderwijl graaft hij een tunnel onder zijn eigen huis, maar dat is postmoderne bijzaak. Het gaat over de intensiteit waarmee de getormenteerde man z’n eigen leven analyseert en tot literatuur maakt.
 
Dat Gloria een boek is dat minstens even diep wil graven (pun intended) als Gass’ egotrip, mag blijken uit de mijmerende, beklemmende en melancholisch meanderende toon van de openingsparagraaf — een eerste proeve van Sels’ meer dan eens begeesterende stilistische prouesse:
 
‘Geluk pofte op uit het niets, als pigment, onberegend stoepkrijt. Plots een wolk blauw, dan een wolk roze, zachte, rafelige, onpersoonlijke wonderen van gevoel na die hoekige, hersenachtige jaren van depressie en walging, ingevoegde bijzinnen, middelpuntvliedend gepieker. Ze zwollen in zijn hoofd, hart en onderbuik. Her en der en zonder oorzaak vulden ze hem met trillingen, een eigen buitenwereld, onverhoopte heerlijkheid.’
 
Zoals Sels reeds met verve aantoonde met Generator — genomineerd voor de Bronzen Uil en de Debuutprijs — excelleert hij in puntig autobiografisch proza. Dat hij daarenboven een zekere continuïteit nastreeft, blijkt uit het feit dat de openingszin van zijn debuut nagenoeg identiek is aan de slotzin van de opvolger. ‘Steenweg,’ het eerste deel van Generator, verteld vanuit het perspectief van Koen, een hoogsensitief jongetje, opent als volgt: ‘De kist met duplo wordt omgekieperd.’ Gloria gaat in de allerlaatste zin van de roman die haar naam draagt, met een gelijkaardige onhandigheid weinig omzichtig om met het populaire peuterspeelgoed: ‘Gloria kieperde de kist met duploblokken om.’ Zo dochter, zo vader of Duplo als erfelijk belastende katalysator om een verhaal in gang te trappen of net stil te leggen.
 
Gloria ligt zeker en vast in de lijn van wat omschreven kan worden als subjectieve en analyserende bekentenisliteratuur, in de stijl van het zelfonderzoekend proza dat we in ons taalgebied terugvinden bij onder anderen Daniël Robberechts, Roger van de Velde en Maurice Gilliams. In dagboekachtige notities, ingevingen en schetsen vertelt Sels het verhaal van zijn nakend en wassend vaderschap. Het hoofdpersonage heeft overduidelijke trekken van de échte Koen Sels, waardoor Gloria bijna als niets anders dan autofictie kan worden beschouwd. Toch creëert de auteur aan de hand van enkele literaire constructies, ingrepen en hulpmiddelen de nodige afstand: hij wisselt van vertelperspectief (‘In gesprekken noemde Gloria hem toen al jij, en hij en zij noemden zichzelf ik.’), hanteert verschillende registers (de kleutertaal van jonge ouders bijvoorbeeld), speelt een metafictioneel spel door te citeren uit ander eigen prozawerk (Gloria is ontegensprekelijk een organisch amalgaam van eerdere teksten, zie hoger) en maakt geregeld sprongen in de tijd (de passages over de Contact GB in Wilrijk of over de periode van vóór Gloria).
 
Metafictie
De schrijver in (of van) Gloria legt zijn ziel bloot en is meer dan openhartig, ook en zelfs in het bijzonder wanneer hij het heeft over persoonlijke, precaire situaties: zijn depressie (‘de circulaire, alles naar stilstand zuigende storm van een depressie’), zijn gevoelens van machteloosheid ten aanzien van zijn vaderschap (‘Ik wil helemaal geen autoritaire vader zijn, zei hij tegen een vriend. En dan: ik zal geen autoritaire vader zijn.’) en zijn verslavingen. De oude demonen breken vaker dan hij wenst weer uit (‘[…] omdat hij als hij ’s nachts opstond ontelbare keren dezelfde gedachte dacht: niks, ik ben niks.’). Wachtend aan een tramhalte bijvoorbeeld hoort hij een jongen tegen een vriendin zeggen dat ‘de Demerol’ aan het uitwerken is: ‘Papa was niet naïef, hij wist wat Demerol was.’ Papa is ook een meer dan gemiddelde literatuurliefhebber want de naam van de pijnstiller doet hem denken aan Don Gately, een aan het middel verslaafd personage uit Infinite jest van David Foster Wallace.
 
Plots is het in Gloria zondag 14 oktober 2018, dag van de verkiezingen: we zijn met andere woorden aan het lezen in CODES of DEMOCRATIE. Het is maar een van de vele referenties naar een historische werkelijkheid: de schrijver leeft, hoewel volledig geabsorbeerd door zijn gedachten, in een uitgesproken concreet hier en nu. Hij analyseert zijn ‘hoofdpersoon’, niemand minder dan hijzelf, zoals de lezer nu toch al weet: ‘Hij dacht aan het einde van zijn boek. […] Zijn hoofdpersoon nam alleen de schaduw gewaar. Wat stortte hier op hem neer?’ Verderop verschuift het vertelperspectief een enkele keer binnen het korte bestek van een bepaalde zin: ‘Misschien ben ik een kronkelende worm, denk ik vaak, in stukjes gesneden, probeerde hij wat later, maar dat is een tussenstadium, ik heb gewoon even geen benen om op te staan en geen handen om te grijpen.’ Vervaging neemt de overhand, alles loopt over in elkaar: ‘Nee, sorry, nu heb ik het gevoel dat ik het over iemand anders heb, iemand die ik niet meer ken.’
 
Maar de auteur gaat onversaagd verder: ‘In zijn boek vielen de wolken, als in stukken geslagen, uit de lucht. Het was december, er was kerstsfeer in de Statiestraat, de avond viel psychotisch vroeg’. Daar en dan neemt hij zich voor een boek voor Gloria te schrijven: ‘Schrijf een tekst voor Gloria. Hier in de stomme Kempen herinnerde hij zich wat hij al wist. Het was niet complex, niet volwassen: je moet zin in iets hebben, je moet op iets gericht zijn, iets dat bestaat.’ Hij begint eraan en leest later op de avond aan de feesttafel onverstoorbaar na wat hij geschreven heeft.
 
Het Gloria-boek
Hoofdstuk 9 begint met de aanspreking ‘Gloria,’. Vanaf dan vertelt de schrijver in een overweldigende finale over de effectieve geboorte van zijn dochter. We zijn begonnen aan de onverbloemde versie van, het ‘echte’ Gloria:  
 
‘Zal papa nog eens vertellen over toen Gloria geboren werd? Het is het minst bijzondere verhaal, want alle mensen werden geboren en veel mensen kregen later zelf kinderen, en dat er mensen waren, dat was omdat ze geboren waren en na hun kindertijd millennia aan volwassen mensheid hadden voortgezet. Maar voor ons allemaal geldt dat het leven, ook al ben je mislukt of ook al zijn er geen misdaden, sterfgevallen, staatsgrepen of wonderen in te bespeuren, het vertellen waard moet zijn, dus ook voor papa en mama en later ook voor jou, want jij bent mijn dochter.’
 
In de aanloop naar Gloria’s geboorte echter steekt het monster van de verslaving (hij heeft ruzies met zijn vriendin ‘over zijn wekelijkse routine van mateloosheid’) zijn lelijke kop nog geregeld naar boven:
 
‘In de late zaterdagnamiddag liet hij steevast de kater van de vorige nacht zakken in nieuwe wijn: omringde zich met vier glazen aperitief, de ruisende pijn en desintegratie oplossend en in zonsondergangachtige schoonheid transformerend.’
 
Nu is het menens. De schrijver zijn fantasie om zichzelf ‘te verdoen’, is niet langer houdbaar. In de nacht van 5 op 6 juli 2016 beginnen de eerste weeën, rond halftwee. De toekomstige papa maakt koffie en heeft ‘vakantiebuikpijn’. Dan volgen — bijna minuut per minuut — de stappen naar de geboorte. De vader in spe is doodmoe, ‘zo moe dat zijn gedachten zelf gingen denken.’ Door zijn gebrek aan slaap komt de wereld hem voor als ‘een immer kantelend continuüm van sferen.’  
 
Het gedicht van Van Ostaijen ‘Zeer kleine speeldoos’ — dat op een muur vlakbij het Antwerpse Sint-Vincentiusziekenhuis staat, een plaats waar de vader schoorsteensgewijs gaat roken — warrelt door het hoofd van de hoofdpersoon. Op de volgende pagina’s duiken verzen van het gedicht op, als zeepbellen glijdend tussen de lijnen, net als in Van Ostaijens lied zelf, dus. Uiteindelijk verloopt de geboorte via een keizersnede: de kersverse vader is zo druk met zichzelf en zijn innerlijke strijd bezig dat de vroedvrouw het heft in eigen handen neemt en het pasgeboren kind fotografeert. Gloria is haar naam, naar de film van John Cassavetes. Grappend vertelt de schrijver dat haar naam ook een hit was van Umberto Tozzi. Haar bijnamen zijn de Kleine Dictator en Snifsnaf. Al snel moet de vader terug aan het werk en ‘zijn eerste regressieve pendeltrein richting het godsgruwelijke particuliere’ nemen.
 
Eeuwige herhaling van herschrijvingen
De auteur schrijft deze laatste woorden over zijn regressie naar de verwerpelijke werkelijkheid op de namiddag voor oudejaarsavond 2018, met Mahler op de achtergrond. Hij staat op het punt zijn tekst te dateren, maar besluit plots naar Berlijn te trekken om er zijn boek af te werken:
 
‘Begin 2019 schoof hij niettemin met zinsdelen, schrapte wat hij dacht dat hoofdpersoontje niet zou willen lezen, later als ze groot was, vulde fragmenten met meer woorden, breidde de kleinste momenten uit tot omgevingen waarin altijd iets niet gezien bleek te zijn, meer en meer, het heelal als ultieme grens. Hij had een te dure hotelkamer geboekt in Berlijn, in de straat die de invaliden eerde, tegenover het natuurhistorisch museum waar ’s nachts de fossielen ongezien bleven. Deze fantasie van eenzaamheid in die grote, opwindende stad van kunstenaars, ver weg van het gezin, in het centrum van zijn oude, nog niet geheel door geld en mode bezette droom van vrijheid, was de Vlaamse vader gegund, vond hij.’  
 
Hij wil de hele dag aan GLORIA blijven werken, ‘in de fragmenten prikken en ze vullen met steeds meer fictie, dus met verloren werkelijkheid, zo veel dagen na de feiten: een eeuwige herhaling van herschrijvingen.’ In zijn Berlijnse hotelkamer leest hij in Vineland van Thomas Pynchon. Hij mijmert over het eerste deel van een drieluik, Vallend hoofd, dat hij in gedachten aan het schrijven (of herschrijven?) is.
 
Zo stelt het boek dat Gloria heet zichzelf voortdurend in vraag. Niet alleen aan de hand van een openhartige en diepgaande analyse van het eigen schrijfproces, de periculeuze totstandkoming zélf, maar ook als metafictioneel hoogstandje, ‘stijf van de verdichting’: ‘Wie leest er mee? Wil die lezer dat je een ander bent?’ Is Gloria een roman (zoals de coming-of-ageroman Generator?) of eerder een ‘relaas’, zoals op de achterflap staat? Wanneer de schrijver zijn dochter voorleest uit een boek en zich een schrijnende door hemzelf geschreven scène over een huilende vader herinnert, besluit hij dat hij niet alles in zijn boek wil neerschrijven. Maar even later deelt hij Gloria zijn enigszins onbezonnen besluit mee: ‘jij bent mijn hoofdpersoontje.’ Hij wil zijn groeiend besef van ‘hoe heftig zij al bestond’ onder woorden brengen, onderwijl zijn eigen obsessies, bezorgdheden en zwaktes bezwerend:
 
‘Ze was een radicaal wezen, niet onschuldig maar universeel in haar onbepaalde, door peuterkoppigheid begrensde bepaalbaarheid, een echte heldin, vond hij, met onbespreekbare angsten en verlangens. Hij voelde zich tegenover dat wezen genoodzaakt om direct en zonder aarzelen te spreken, in de taal die hij kende.’
 
Hij vreest misverstaan te worden: ‘Begreep ze iets van zijn plezier met haar?’ De schrijver denkt aan het einde van zijn boek. Wanneer Gloria een paar maanden oud is stopt hij met roken. Een jaar later stopt hij ook met drinken. Het zijn eerste stappen om zijn ‘blinde drang tot abstractie en afwezigheid’ onder bedwang te houden. Hij realiseert zich dat verliezen of mislukken vandaag niet bestaat, zeker niet wanneer je je niet wil plooien naar de huidige maatstaven:
 
‘Ik zal een boeddha van het onderpresteren zijn, niet bijzonder en niet slim, niet de beste en niet de slechtste, gewoon: beter in wat ik al ben, voor haar. Ik wil mijn werk als bediende niet dom vinden. Ik zit niet onder mijn niveau, ik zit er helemaal op.’
 
De op de adem trappende heftigheid en het intrinsieke vermogen van Sels’ proza is van een benijdenswaardige zeldzaamheid en oorspronkelijkheid. Het kan niet anders of na een voltreffer als Gloria zit hij weldra niet op zijn niveau, maar een stuk er boven. Sels zit immers op een schrijfwolk.  
 
Koen Sels: Gloria, het balanseer, Gent 2019, 158 p. ISBN 9789079202614. Distributie: EPO 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri