Letterkunde

Vic van de Reijt: Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder

door Bert Van Raemdonck

De ondernemer wint het van de schrijver
 
‘Kort samengevat zijn levens altijd triest’, meent Vic van de Reijt. Dat moet ook blijken uit de manier waarop hij aan het einde van zijn Elsschotbiografie het wedervaren van Alfons de Ridder (1882-1960) beknopt samenvat: ‘Bakkerszoon gezegend met grote intelligentie, die desondanks op zijn zestiende zonder diploma de middelbare school verliet. Zwierf daarna door Antwerpen, schreef middelmatige verzen en maakte op zijn achttiende een leeftijdgenote zwanger — en ongelukkig. […] Schreef onder het pseudoniem Willem Elsschot een mooie roman en maakte daarna carrière als directeur-uitgever van een Wereldtijdschrift, waaraan door de Eerste Wereldoorlog een einde kwam. Werd na die oorlog succesvol als vennoot bij een goedlopend reclamebureau, maar mislukte als schrijver. Begon een eigen zaak in de jaren dertig en brak alsnog door als literair auteur, totdat opnieuw een oorlog tussenbeide kwam […]’.
 
Een dergelijke synopsis van Elsschots leven (en van deze biografie) klinkt inderdaad weinig opbeurend, maar Van de Reijt is als schrijver doortastend genoeg om met al deze ingrediënten een fascinerend levensverhaal te (re)construeren. Afgaand op het geringe aantal hoofdstukken dat hij aan het literaire werk van De Ridders artistieke alias heeft gewijd, mag het trouwens enigszins verwonderen dat we de reclameman vandaag vooral nog kennen als de schrijver Willem Elsschot. In Van de Reijts verhaal wint de voortvarende, gewiekste en assertieve ondernemer Alfons de Ridder het immers wat pagina’s betreft ruimschoots van de meer geheimzinnige en daardoor ietwat onvatbare schrijver Willem Elsschot. De reden die Van de Reijt daarvoor opgeeft is dat er over Elsschots literaire leven al erg veel bekend was, terwijl ‘het geheim van zijn zakenleven’ tot recent opgeslagen lag in een kelder onder de woning van oudste zoon Walter de Ridder. Toen de biograaf toegang kreeg tot de bronnen die het ondernemerschap van De Ridder documenteren, begreep hij meteen dat er een goudmijn openlag om de biografie met nieuwe, onbekende feiten te kunnen stofferen: De Ridders zakelijke archief was dan wel bewaard tussen mossen en schimmels, zijn omvang en gedetailleerdheid maakte alles goed.
 
Het resultaat is een rijkelijk met details, citaten en anekdoten gelardeerd boek dat tevens als sluitstuk kan gelden voor de schijnbaar eindeloze reeks Elsschotvieringen en herdenkingen van de laatste jaren. Wie de literaire evenementen in Antwerpen en omstreken de voorbije periode enigszins van nabij heeft gevolgd, zal er niet rouwig om zijn dat hierna aan de figuur van Elsschot weer even wat rust wordt gegund: een vier jaar durend stadsfestival om de auteur van een beknopt literair oeuvre te vieren, was wellicht toch wat van het goeie te veel, al heeft de recente tentoonstelling in het Antwerpse Letterenhuis (‘Dicht bij Elsschot’) nog voor menige openbaring gezorgd. Het is dan ook geen toeval dat voor die tentoonstelling eveneens kon worden geput uit het gigantische zakelijke archief waarop Van de Reijt voor deze biografie ook een beroep heeft kunnen doen.
 
Vic van de Reijt, die eerder al de brieven van Elsschot gepubliceerd had, is als literair historicus duidelijk het best op dreef wanneer hij een veelkoppig koor van stemmen als een welluidende harmonie kan laten klinken. Wanneer hij over minder documenten of bronnen beschikt (zoals voor De Ridders familiale voorgeschiedenis en zijn eigen jeugdjaren het geval is), en vage veronderstellingen de hiaten dus moeten opvullen, laat Van de Reijt zich wel eens verleiden tot vrijblijvende uitlatingen, zoals het feit dat men ‘maar weinig fantasie’ moet hebben ‘om het beeld van Fons voor ogen te krijgen wiens hart meer trok naar de spectaculaire bouwwerkzaamheden [aan het nieuwe station, bvr] dan naar de Latijnse naamvallen […] waarmee het Atheneum hem lastigviel.’
 
 In voorgaand citaat komt ook nog iets anders tot uiting wat ervoor zorgt dat deze biografie enigszins moeizaam op gang komt. De complexiteit van de familierelaties die in de eerste hoofdstukken worden beschreven en de veelheid aan roep- en bijnamen die erin voorkomen, wordt immers nog verzwaard door de diverse varianten die Van de Reijt hanteert om het hoofdpersonage van deze biografie te benoemen: terwijl de ondernemer telkens ‘De Ridder’ en de schrijver telkens ‘Elsschot’ wordt genoemd, schrikt zijn biograaf hij er evenmin voor terug om het gemoedelijk over ‘Fons’, familiair over ‘Fonne’ of pseudo-officieel over ‘Alphonse’ te hebben. Die wildgroei aan namen in het begin van het boek maakt het overzicht over de familie De Ridder er niet altijd eenvoudiger op.
 
Nochtans zet Van de Reijt duidelijk hoog in op het nadrukkelijk narratieve aspect van deze biografie. Dat blijkt onder meer uit bepaalde keuzes in verband met de annotaties, die pas achteraan in het boek en zonder voetnootnummering zijn weergegeven, kennelijk om de vaart van de lectuur niet te hinderen en het boek zoveel mogelijk het karakter van een publiekseditie — en dus niet van een wetenschappelijk werk, wat het natuurlijk óók is — te geven. Een ander bewijs van Van de Reijts nadrukkelijk verhalende werkwijze is de aanwezigheid van een korte proloog, waarin de geschiedenis van het Belgische spoorwegnet kort wordt geschetst. Die geschiedenis ontwikkelt zich verder in het boek tot een belangrijk leidmotief, en al snel wordt ook duidelijk waarom: de jonge De Ridder groeide op vlakbij de plek waar in 1895 de ontzagwekkende werkzaamheden aan de grote ‘Middenstatie’ aanvingen, maar bovendien zouden de reclameborden in de boekstalletjes van de ‘Bibliothèques des Gares’ voor hem ook levenslang een voorname bron van inkomsten betekenen, méér nog dan zijn welbekende Wereldtijdschrift. Daarvoor zorgden commerciële spelers als Kwatta, Le Soir en een heleboel andere firma’s en bedrijven die zich in het industrieel boomende België tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw door De Ridder lieten lijmen.
 
De verbetenheid waarmee De Ridder zijn reclamepanelen in de stations aan de man bracht, wordt door Van de Reijt in dit boek geïllustreerd met een resem goed gekozen details en kleurrijke anekdotes. Tegelijk slaagt de biograaf erin om de hoofdlijnen van het grotere levensverhaal telkens weer netjes en op de juiste momenten samen te brengen. Vooral de halsstarrigheid die De Ridder tijdens de Tweede Wereldoorlog tentoonspreidde om toch maar zijn handeltje draaiend te houden, tart onze verbeelding: terwijl zowat iedereen zich in die periode uit schrik of uit tijdelijk opportunisme met tanende inkomsten verzoende, bleef De Ridder de buitenlandse bezetter (in de persoon van Lothar von Balluseck) opzoeken om zijn eigen economische rechten op te eisen. De genuanceerde en toch glasheldere manier waarop Van de Reijt diens positie ten opzichte van de bezetter verduidelijkt — en die zich in feite laat samenvatten als ‘niemands meester, niemands knecht’ — is erg overtuigend en verdient bijgevolg alle lof 
 
 Mooi is ook hoe deze biografie een aantal merkwaardige paradoxen van Elsschots schrijverschap blootlegt. Zo blijkt de wisselende bekend- en beroemdheid die hij als auteur genoot allerminst evenredig te zijn verlopen met de mate waarin de auteur zich met zijn eigen werk heeft geprofileerd. Zo blijft het verwonderlijk dat het personage van de ‘Schele Vanderlinde’, vandaag nog steeds erg populair in allerlei variante studenten- en volksliederen, een ‘instant hit’ van de jonge bohemien Alfons de Ridder kan worden genoemd, terwijl klassieke werken als Villa des Roses, Lijmen en Kaas ten tijde van hun publicatie min of meer als parels voor de zwijnen te grabbel werden gegooid. Curieus blijft ook dat de figuur Willem Elsschot er eerst decennialang voor koos om nagenoeg anoniem te blijven, om dan ineens met een politiek zwaar beladen gedicht over August Borms zeer sterk kleur te bekennen (om vervolgens toch nog terminaal verkeerd te worden begrepen). Die spanningsboog, van onbekende maar gewaardeerde geheimschrijver tot bekende maar geminachte provocateur, heeft Vic van de Reijt zeer treffend en meeslepend beschreven.
 
De faam die Willem Elsschot vandaag te beurt valt, kent nauwelijks grenzen. Dat geldt ook letterlijk, want zijn werk is inmiddels talloze keren vertaald. In die zin verwondert het niet dat de biograaf ervoor heeft geopteerd om vooral uit te diepen wat in brede kringen toch nog onbekend was, en meer bepaald wat zich in het leven van de zakenman Alfons de Ridder heeft afgespeeld. Wie uitsluitend in diens literaire alter ego geïnteresseerd is, kan deze biografie bijgevolg enigszins als teleurstellend ervaren. Bepaalde aspecten van Elsschots literaire werk verdienden in diens biografie misschien inderdaad wel wat meer elaboratie. Vooral zijn positie in het literaire en artistieke veld van zijn tijd blijft in dit boek vrijwel onbeschreven. Wat meer nuancering wat dat betreft was dus zeker welkom en nuttig geweest. Daar staat tegenover dat Vic van de Reijt met vaart, liefde en kunde een verhaal heeft geschreven over een auteur en een persoonlijkheid die over genoeg vreemde en vaak tegenstrijdige trekjes blijkt te beschikken om telkens nieuwe generaties lezers te blijven boeien en fascineren.
 
Vic van de Reijt: Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder, Athenaeum Polak & Van Gennep, Amsterdam 2011, 414 p. : ill. ISBN 9789025368128. Distributie L&M Books

Oorspronkelijk verschenen in De Leeswolf 2011 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri