Nederlands proza

BOEKEN NR. 4, APRIL 2019

Femke Vindevogel: Confituurwijk

door Jooris van Hulle

‘Er was nog niets kapot’

Aan haar debuutroman Confituurwijk laat Femke Vindevogel bij monde van haar hoofdpersonage Marie de Geest een korte tekst voorafgaan waarin ze verwijst naar Virginia Woolfs uitspraak ‘I’m sick to death of this particular self. I want another’, om te eindigen met deze belofte aan zichzelf: ‘Dit keer ga ik het goed doen.’ Terugkerend naar wat hier omschreven wordt als ‘het begin van alles’ wil de vertellende ik uit de roman in het reine komen met wat haar, nu ze drieëntwintig geworden is, altijd is blijven bezwaren.
 
Hollegem, de confituurwijk
Na de dood van haar vader, een door drankzucht en onvervuld gebleven illusies aan lager wal geraakte huisdokter, beslist Marie het ouderlijk huis te verkopen en zich terug te trekken in een sociale wijk, in de volksmond de ‘confituurwijk’ genoemd. Als het erop aankomt een originele naam te bedenken voor dergelijke achterstandsbuurt, lijkt de Vlaming wel heel inventief. Bewoners kunnen er vaak nauwelijks de eindjes aan elkaar kunnen knopen, laat staan dat ze zich ook echt broodbeleg kunnen veroorloven. Daarom blijft het bij confituur… Wat in Hollegem, het fictieve Oost-Vlaamse dorp waar het hele verhaal zich afspeelt, tot ‘Confituurwijk’ is omgedoopt, heet in andere contreien ‘de Eierstraat’.  
 
Veel kleurrijks valt er niet te ontdekken in deze vaak troosteloos overkomende inplantingen van eendere rijwoningen, ‘een oord van beton, waar grijs dagelijkse kost was. Aaneengeregen, identieke bunkers zonder dak. […] Voortuinen van ros gras, perceeltjes botanisch verdriet, opgesmukt met onkruid, pisbloemen, geschilderde karrenwielen en ankers.’ Of, zoals het verder luidt en om de sfeer te typeren: ‘De gevels van de Confituurwijk waren als wanden van een kerncentrale. Alleen wie hier woonde, wist wat er zich achter het beton afspeelde.’ Louis Paul Boons Vergeten straat komt hier weer tot leven.  
 
Ook de mensen die er huizen of op zijn minst toch onderdak hebben gevonden, lijken weinig inspirerend voor Marie, die er, afkomstig als ze is uit een gegoed milieu, bijna letterlijk in een subcultuur terechtkomt. Er is Pa Vetstaart, de alles overdonderende pater familias met een resem kinderen op zijn trouwboek, maar alleen denkend aan eigen profijt en eigen geneugten. Er is Helena Donatina, een alleenstaande moeder die als bijverdienste hand- en spandiensten verleent aan mannen in maatpak, ‘haar vagina was een draaideur bij de H&M tijdens de koopjes’. Femke Vindevogel maakt er - en dat maakt haar hele verhaal juist zo geloofwaardig - gelukkig geen eenzijdig donkergekleurd fresco van. Een figuur als Anna, de ‘Moeder Teresa’ van de straat, licht op boven de grauwheid van de wijk in zijn totaliteit.
 
De tijd terugdraaien
In de manier waarop binnen het raamwerk van de roman wordt gefocust op de innerlijke werdegang van hoofdfiguur Marie, wordt het voor de lezer gaandeweg het verhaal duidelijk waar het de auteur in wezen om te doen was. Marie zoekt afstand te nemen, letterlijk - de wijk waar ze zich terugtrekt - en figuurlijk. Hier speelt op een eerste niveau de vraag naar wat haar beide ouders ertoe heeft gebracht uit het leven te stappen. Marie was elf toen ze haar moeder vond, ‘ze hing op zolder, haar lichaam naar me gestrekt als één groot uitroepteken vol schuld.’
 
Wat Marie nu voor ogen staat, ruim tien jaar later, is dat ‘mijn moeder naast een moeder gewoon een vrouw was geweest, een chronisch ongelukkige vrouw.’ Dat ook haar vader zelfmoord heeft gepleegd, kan het schuldgevoel bij Marie allen nog maar vergroten. Wat haar treft daarbij, wordt mooi verwoord:  
 
‘Moeder had zich als een uitroepteken gestrekt; vader lag in de vorm van een vraagteken op de vloer. – zo was het altijd geweest, de ene eiste, de ander vroeg zich af.’
 
Het vraagteken krijgt Marie niet uitgewist. In haar zoektocht naar de ontbrekende vaderfiguur keert zij terug in de tijd, denkend aan haar achtste verjaardag, de laatste keer dat haar vader haar kwam opzoeken op haar kamer, ‘de laatste stuiptrekking in een poging normaal te doen’ Of, zoals Femke Vindevogel het reeds schreef in een van haar gedichten:

‘Vandaag maakt met de twijgen
vader van zwijgen zijn beroep’.
 
Twee maal de schuldvraag die blijvend wonden heeft aangebracht in haar gemoed, twee maal de nooit te beantwoorden vraag wat het kon geweest zijn als… Aan de zoektocht naar het ouderpaar verbindt Vindevogel in Confituurwijk de zoektocht naar de liefde, in wezen het hoofdmotief van de roman. Een centrale rol is hier weggelegd voor Samantha, die eerder nog dan Marie zelf in de Confituurwijk verzeild is geraakt. Uit het relaas van Marie blijkt dat Sam reeds in hun kindertijd beslag legde op haar, zo verregaand zelfs dat Marie de trouwring van haar moeder als onderpand van hun liefde voor elkaar aan Samantha heeft gegeven.  
 
Aarzelend geeft Marie weer toe aan haar liefde voor Sam. Op dit niveau van het verhaal speelt de muziek een belangrijke rol. De trouwring werd ooit verborgen in een muziekdoos, Marie speelt blokfluit – vaak tot ergernis van Pa Vetstaart die het bij Eddy Wally houdt -, op de uitvaartdienst van haar vader zingt Marie het ‘Ave Verum’. Een beslissend moment zo blijkt, want: ‘Mijn klaaglied had een bijna goddelijke macht’, waarmee ze Sam voor zich terugwint:  
 
‘Ik had Sam teruggevonden. Mijn lijf trilde en miste de verloren jaren. Het had spijt. Het hing aaneen van spijt.’
 
En aan het absolute slot van de roman wordt de affiniteit met de Orpheus en Eurydice-mythe nog eens sterk in de verf gezet: als Marie besluit de trein te nemen en de Confituurwijk voor altijd de rug toe te keren, lezen we:  
 
‘Nu omkijken zou alles verpesten; ik zou terugglijden in dezelfde diepte als vroeger en Sam voor altijd verliezen.’
 
Of en hoe de uiteindelijke beslissing ook echt vorm krijgt, wordt in de slotalinea gesuggereerd. Ook in de relatie met Samantha speelt het verlangen de tijd terug te draaien. Eén beeld blijft bij, een beeld dat Femke Vindevogel overigens ook al had ontwikkeld in haar poëzie: de zak waarin Sam sinaasappelen met zich meedraagt naar huis, scheurt en de vruchten worden geplet onder de wielen van een voorbijrijdende auto. En in haar verbeelding keert Marie de tijd om:  
 
‘het sap stroomde weer de sinaasappels in. Het fruit stuiterde het zakje in. (…) Er was nog niets kapot.’
 
Een sleutelscène, meen ik, om de roman in zijn volle betekenis te vatten. Herstellen wat kapot is, om voor één keer misschien, zoals blijkt aan het slot van de roman, dit gevoel én deze overtuiging te hebben: ‘ik voelde me voor het eerst sinds mijn geboorte compleet.’
 
Confituurwijk is een roman waar duidelijk hard aan gewerkt is. Het functioneel aanwenden van flash-backs, de treffende beelden die je her en der verspreid over de roman wil aanstippen (over een van de bewoners luidt het: ‘elke dag magerde hij meer uit zijn kleren’, of nog: ‘Tussen mij en de wereld spande een huid die te dun was om mijn miserie binnen en die van anderen buiten te houden’ , de overtuigingskracht waarmee een gemeenschap-aan-de-zijlijn wordt verbeeld: het blijven troeven die van deze roman een sterk debuut maken.
 
Femke Vindevogel: Confituurwijk, Van Oorschot, Amsterdam 2019, 211 p. ISBN 9789028290020. Distributie Elkedag Boeken 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri