Poëzie

BOEKEN NR. 2, JANUARI 2019

Nachoem M. Wijnberg: Om mee te geven aan een engel

door Dirk de Geest

Nachoem Wijnberg is veranderd van uitgever, maar dat heeft zijn productiviteit allerminst geschaad. Al jarenlang presenteert de dichter in snel tempo lijvige bundels, en dat imposante oeuvre heeft hem in 2018 de prestigieuze P.C. Hooft-prijs opgeleverd.
 
Toch is het werk van Wijnberg niet meteen doordeweeks, zelfs niet voor een grillig genre als dat van de poëzie. Zijn bundels bevatten doorgaans zowel korte als bijzonder lange teksten (van meerdere bladzijden), de versregels zijn uitzonderlijk lang, de vorm lijkt die van spreektaal of proza. Lyrische fragmenten en beschrijvingen wisselen daarenboven af met droge, haast wetenschappelijke uiteenzetting, alsof de dichter college wil geven. Ook de terminologie doet vaak ‘exact’ aan in plaats van suggestief. Kortom, Wijnberg is als dichter iemand die houdt van het betogende genre en de lange, nogal theatrale monoloog.
 
Lezers en critici zijn echter weg van die onconventionele poëzie. Dat komt zeker ook doordat de dichter zijn bundels graag concentreert rond één overkoepelend thema. De jongste jaren gaat het om een soort van analyse van de maatschappij, zoals een socioloog dat zou doen, met lijvige bundels over bijvoorbeeld de economische crisis en de crisis van de democratie, of over de liefde en de menselijke intimiteit. Die overkoepelende thema’s vormen weliswaar soms niet meer dan de aanleiding voor uitwaaierende beschouwingen, maar ze geven aan deze poëzie een schijn van herkenbaarheid en hoe dan ook onderstrepen ze dat deze gedichten wel degelijk ergens over gaan. Poëzie staat volgens de dichter niet buiten de maatschappij, is geen vrijblijvend spel van woorden.
 
In zijn jongste bundel concentreert Wijnberg zich op de figuur van de ‘engel’, op het eerste gezicht niet meteen het meest hippe maatschappelijke thema. Die ‘engel’ – telkens voorzien van het onbepaalde lidwoord ‘een’ – brengt echter heel wat lijnen uit Wijnbergs oeuvre samen. In de eerste plaats is er de aanwezigheid van engelen in allerlei Oudtestamentische geschriften. Met name het offer van Abraham, waar de engel Gods ingrijpt vooraleer de vader zijn zoon kan slachten, is een fraai voorbeeld van de bemiddelende rol die engelen spelen tussen het mensenrijk en het Rijk Gods. Elders verschijnt de wraakengel die de eerste mensen na de zondevol definitief de toegang tot het paradijs ontzegt.  
 
Wijnberg maakt gebruik van deze verhalen, niet enkel om hun symbolische lading en hun bekendheid, maar ook omdat ze een beeld werpen op de kracht van religie als zingevend stelsel tot vandaag. Overigens zijn ook in deze bundel tal van allusies terug te vinden op het joodse erfgoed en vooral op de levende verhaalcultuur binnen de joodse gemeenschap, met zijn voorkeur om abstracte theoretische problemen aan gedetailleerde casussen te koppelen en van tal van retorische vragen te voorzien. Daarnaast is de engel ook een bekend symbool uit de kunsten, met Rilkes ‘verschrikkelijke engel’ als een modernistisch voorbeeld. De engel verschijnt hier als een soort van tussenfenomeen dat tal van tegenstrijdige polen en gevoelens in zich verenigt.
 
Wijnberg beroept zich op die tradities maar bij hem krijgt de engel een bij uitstek ondoorzichtig en vaag karakter. Zijn engelen zijn ook wachters, maar zij bewaken afgesloten domeinen of grensposten, met gedichten die meermaals verwijzen naar de hedendaagse migratiestromen (die in feite ook al een voorafschaduwing vinden in de vele verhalen over verbanningen en diaspora). Tegelijk echter staan ze voor een soort van schaduw bij ieder mens; het beeld van de aloude bewaarengel of engelbewaarder krijgt hier een volstrekt nieuwe betekenis. De engel is daarbij deels aards (vaak wordt op zijn zwaarte gewezen), deels onaards. Hij symboliseert bij momenten het na te streven ideaal, maar tegelijk lijkt zijn handelen allesbehalve altijd moreel en geruststellend.  
 
Maar vooral wordt de engel verbonden met een ander model van economie, van ruilen, geven en nemen. De engel is in deze bundel een wezen dat afwacht tot het alles krijgt wat een mens niet meer kan benutten, maar met die ‘eigenschappen’ (een woord dat in deze context vaak valt)-wordt niet zomaar handel gedreven. Evenmin kan het gegevene zomaar teruggevraagd worden of aan iemand anders doorgegeven. Menselijke relaties ontstaan zo op een intrigerende wijze, via aantrekking maar ook via afstand. Het zijn vaak vreemde gedachtekronkels, ook al omdat Wijnberg zijn ingewikkelde gedachten omzet in complexe zinnen die als het ware associaties en schakels van een omvattende redenering aan elkaar rijgen. Het slot is vrijwel nooit een antwoord of een sluitstuk maar een zoveelste omcirkeling. ‘Mee geven aan een engel’ is zo een programma van afstand doen, van delen (misschien voor anderen) van overvloed maar ook van bezwarende problemen. Tegelijk blijft de confrontatie met engelen steevast moeilijk omdat hun motieven nauwelijks te doorgronden vallen. De volstrekte ‘ander’ laat zich immers niet reduceren tot wat wij menen te kennen.
 
Het resultaat is een poëzie die melodieus en bij momenten bezwerend werkt, die psalmodisch is maar tegelijk getuigt van een extreme analytische vaardigheid. Allerlei herkenbare problemen, zoals bijvoorbeeld het ritueel slachten van dieren, komen ter sprake, maar de dichter weigert een eenvoudige oplossing of zelfs een kant-en-klare diagnose. Hij wil aanzetten tot nadenken, maar zelfs dan gaat het niet zozeer om het verwerven van inzichten als wel om het leren ‘mee geven’ daarvan. Een rijke maar complexe bundel, dus, voor fijnproevers die niet terugschrikken voor intellectuele uitdagingen.
 
Nachoem M. Wijnberg: Om mee te geven aan een engel, Pluim, Amsterdam 2018, 94 p. ISBN 9789492928047 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri