Nederlands proza

BOEKEN NR. 9, OKTOBER 2017

Paul de Wispelaere: Het verkoolde alfabet

door Herman Leenders

De ark van Paul de Wispelaere
‘Een vreemde gedachte voor een schrijver: dat duizenden lezers meewerken aan zijn zelfportret, dat hij zelf nooit onder ogen krijgt behalve in de fragmenten die hij er eigenhandig van ontwerpt.’ (Het verkoolde alfabet, p.147)

Op 2 december 2016 overleed Paul de Wispelaere, thuis in Maldegem, op de plaats die voor hem zo dierbaar was, zijn Nergenshuizen, tussen tuin en wereld. Hij werd 88 jaar. Hij werd begraven in ‘de warme moestuin van de aarde’ (p.176) in zijn geboortestad Brugge, op een kerkhof dat hij wel iets vond hebben, de stedelijke begraafplaats, onder de hoge bomen met in zijn buurt het graf van Guido Gezelle en Marc Braet. Ook dood wou hij in de natuur zijn. Nu de schrijver er niet meer is, wordt het lezen van Het verkoolde alfabet een nog intensere ervaring. Het versterkt de melancholie die op elke bladzijde voelbaar is. Bovendien is het boek, vijfentwintig jaar na publicatie, nog altijd even actueel. 

Hij is gestorven in Moerhuize in het huis dat hij in de jaren zeventig op een openbare verkoping had gekocht. Hij omschrijft het erf en de boomgaard bij zijn eerste bezoek als ‘een hoorn des overvloeds’. Het is een impulsaankoop want tussen het moment dat hij de notariële verkoping vindt in de krant en de aankoop ligt maar één enkele dag.

‘Eendrachtig lopen we samen naar buiten, G. en ik, vastbesloten er iets moois van te maken. De toekomst is een verhaal zonder slot, voorlopig eindigt het ergens midden in een zin.’ (p. 16) 

Mijn weemoed en mijn angst voor de dood
In 1986 krijgt het verhaal een nieuwe wending als Ilse in Moerhuize haar intrek neemt. Het begon met een brief, een ‘mierennest van twaalf volgekriebelde kantjes’ (p. 294) en het werd een verhaal dat hij ‘niet meer zelf zal beëindigen’ (p. 16). Paul de Wispelaere is 58 jaar, Ilse 22: een ‘afstand van zesendertig jaar tussen ons, negen jaar in elk van de vier diepe sneden in mijn gezicht’ (p. 82). De verteller van het verkoolde alfabet ‘is de zestig voorbij, grijzend aan de slapen, kalend op zijn kruin.’ (p. 9). Een beetje verder typeert hij zichzelf als volgt:  

‘…mijn kleine gestalte, het kuiltje in mijn kin, mijn uitstaande oren, mijn weemoed en mijn angst voor de dood.’ (p. 13).

Het is een liefdesgeschiedenis waarvan hij voorspelt: ‘Ik zal je maar één keer verraden, en dat is op het moment dat ik je hand los zal laten om te sterven.’ (p. 88) Ook in het woordje ‘nog’ ziet hij zowel de dood weerspiegeld als de herinnering: enerzijds ‘Wat zie jij er nog goed uit!’ (p. 216) maar anderzijds ook: ‘Weet je nog dat we in het begin op warme zomeravonden naakt vrijden in het gras’? (p. 217) en dat is ook de tweespalt die het hele boek zijn spankracht verleent.

Het verkoolde alfabet is een aaneenrijging van biografische notities en bedenkingen. Het eerste hoofdstuk heet oktober en het laatste september. Een jaar lang volg je de natuur en de liefde, in alle richtingen, doorheen de tijd. Vele notities hebben rechtstreeks of onrechtstreeks met vergankelijkheid, of met het bezweren ervan, te maken. Fotoalbums zijn, aldus Paul de Wispelaere, ‘een kerkhof, een Pompeï in Agfacolor’ (p. 49)

De achterkant van elke medaille
Paul de Wispelaere citeert Jan Fontijn, biograaf van Frederik van Eeden, die vindt ‘dat je ook moet laten zien hoe iemand weer wat kleiner wordt’ (p. 80). Je moet niet alleen de successen tonen maar ook de neergang van het leven en dat doet Paul de Wispelaere consequent. Als hij zichzelf opnieuw beluistert, hij heeft het programma Literama op een bandje opgenomen, noteert hij:

‘Mijn eigen stem echter, met al die haperingen, die hé’s en die euhs, die listige vervormingen van de werkelijkheid die ik zo goed herken, mijn hart keert ervan om in mijn lijf. Maar het is bestemd als een document voor Ilse. Is het denkbaar dat zij het ooit beluistert met een andere man naast haar?’ (p. 151-152).

Op elk moment is hij zich bewust van de achterkant van de medaille. Als hij het over het nu, het leven, heeft, heeft hij het over het later, na zijn dood. Als hij het over de jeugd heeft, heeft hij het over de ouderdom. Als hij het over de liefde heeft, heeft hij het ook over de jaloezie. Hij spaart zichzelf niet en hij spaart zijn lezer niet. Zo vertelt hij over de jonge minnaar van G.:

‘Hij was veel jonger en ongetwijfeld sterker dan ik, maar ik sleepte hem bij zijn haren van de stoel vandaan, waarop ik zelf zo vaak had gezeten.’ (p. 160).

Alle tegenstellingen maken deel uit van dit autobiografisch portret, ook de tegenstelling tussen het romanpersonage Ilse en de echte Ilse. In ‘Een brief uit Spanje’, opgenomen in Het verkoolde alfabet, laat hij haar daarover zelf aan het woord:  

‘Het is vreemd voor mij beleefde scènes getransponeerd te zien in literaire. Van sommige denk ik pertinent te weten dat ze anders verlopen zijn of dat ze anders geïnterpreteerd moeten worden. […] Wat we gemakshalve de werkelijkheid noemen bestaat alleen bij de gratie van dat duizelingwekkende aantal zienswijzen…’ (p.169)

Eerder, in diezelfde brief, stond al:  

personages ‘ademen in een ander universum. Dat is nu eenmaal de code. […] Ze zeggen veel meer over de schrijver P. dan over de geliefden B. en G.’ . Ze waarschuwt hem ook voor ‘ die eigenschap van je waardoor je alle vrouwen die je hebt liefgehad fundamenteel romantiseert. (Wat niet hetzelfde is als ‘idealiseert’.) […] Dat lyrische element is je sterkte, maar kan zich, als je niet uitkijkt, ook tegen je keren.’ (, p.170).

Hij laat Ilse zelf zijn autoportret corrigeren zodat het veelzijdig wordt en ambigu.

De ark van woorden
In Het verkoolde alfabet wordt het verstrijken van de tijd heel erg voelbaar door de komst van een jonge vrouw die nog een heel leven voor zich heeft. Wat kan een weemoedig man anders dan achterom kijken, naar zijn geschiedenis, naar zijn herkomst, naar de tijd van de ouders die voorbij is maar nog net niet vergeten. Zijn moeder is pas gestorven. Hij staat op een kantelmoment in zijn leven. Hij is op de top van zijn kunnen en hij ziet in de verte al het einde naderen: de dood die hij wil bezweren met verhalen ‘omdat zij elke keer weer gebeuren wanneer zij worden verteld,’ aldus het citaat van Eduardo Galeano opgenomen aan het begin van Het verkoolde alfabet. Hij reanimeert het leven van zijn ouders en zijn jeugd en hij vertelt zijn verhaal zodat het nu weer kan gebeuren als wij het lezen. ‘Zolang ik leef en verhalen vertel zijn jullie onsterfelijk’ (p. 20) zegt hij tegen zijn ouders. ‘Wat verloren gaat, kan steevast op mijn warme sympathie rekenen.’ (p. 293) 

De verteller staat in een paradijselijke tuin, die wemelt van leven en dood. ‘Al het moois in deze wereld is zo kwetsbaar en weerloos geworden dat het alleen nog in reservaten kan overleven’ (p. 21). Het is de natuurlijke biotoop van een melancholicus. De verteller is oud, zijn geliefde jong. Meer verhaal is er niet nodig voor een schrijver als Paul de Wispelaere. Het biedt hem alle mogelijkheden om achterom te kijken, niet met wroeging of met spijt maar met weemoed. Weemoed is de ‘zacht-treurige stemming van het gemoed’ aldus Van Dale. En dat is precies de stemming waarin de auteur Paul de Wispelaere ook zijn lezers brengt. Alles ademt vergankelijkheid, zelfs de liefde, aangezien die niet blijft duren. Weemoed is ook wat hij herkent in het Dagboek van Jules Renard:

‘Dat mengsel van geest en weemoed, en zijn liefdevolle aandacht voor de nietige dingen’ (p. 42)

De nostalgie betreft niet alleen mensen maar ook plaatsen: zijn liefde voor Spanje bijvoorbeeld wordt steeds nostalgischer omwille van ‘de maalstroom van de toeristische industrie’ (p. 28). Hij gaat met Ilse in Algeciras op zoek naar het strand uit zijn herinnering maar vindt het niet terug. ‘Maar wat men mij ook wijs wil maken, dat prachtige strand ligt voor mij in Algeciras, je komt uit de donkergroene koelte van dat pijnbos en daar strekt het zich voor je uit, glinsterend wit aan de rand van een zee die ’s ochtends van gesmolten zilver is.’ (p. 181). Een nostalgicus immers heeft vooral oog ‘voor wat er niet meer is’ (p.29) een verwijt dat hij toegestuurd krijgt van G.: ‘Jij hebt vooral oog voor wat er niet meer is , en daarom kunnen wij nooit eens hetzelfde zien.’

Heimwee ‘is een gevoel dat steunt op een verzonken zekerheid dat er een betere en mooiere wereld bestaat dan die waarin ik nu leef.’ (p. 71) zegt Paul de Wispelaere en daarom schrijft hij over Brugge, de ‘stad van mijn jonge jaren, toen nog niet overgeleverd aan de snuffelende muizen van het massatoerisme, nog niet ontdekt en veroverd door horden Japanners met de dreigende loop van een camera op hun buik.’ (p.88)

Hij verlangt terug naar de ‘tijd waarin door gewone mensen met kunde en zorg aan mooie, duurzame voorwerpen werd gewerkt, en de machines nog niet in ijltempo de Universele Lelijkheid uit de grond hadden gestampt.’ (p. 91) Of naar de tijd met ‘Nog bijna geen auto’s op de weg. Nog niet de plaag van het georganiseerde, collectieve wielertoerisme.’ (p. 89). Musea, zegt hij, ‘waren toen nog geen spektakelhuizen.’(p. 89). En ook: ‘op zijn fiets bracht een slagersjongen het gezonde vlees rond.’ (p. 93). Paul de Wispelaere is altijd weer op zoek naar zuiverheid (p.137), naar echtheid en naar schoonheid: ‘Hevige schoonheidservaringen hebben iets religieus, en roepen gevoelens van goedheid en liefde op.’ (p. 109). 

Geëngageerd
Het verkoolde alfabet is nog altijd brandend actueel. Het boek dateert van 1992. Het is hard voor onze ruimtelijke ordening:

‘Als nergens anders ter wereld wordt er zo verwoed aan gewerkt om de laatste perceeltjes groen te laten verdwijnen achter muren en onder lagen kiezel en beton. […] Ik las in de krant dat er jaarlijks zo’n drie procent van de nog open ruimte door bebouwing wordt ingenomen. De voltooiing van de veldtocht ligt dus al in het verschiet.’ (p. 135)

En dat is vandaag, in 2017, nog altijd even urgent. De Vlaamse regering heeft eind 2016 een betonstop afgekondigd tegen het jaar… 2040.

Of wat vind je van:

‘Cultuur en politiek zijn consumptieartikelen geworden. Presidenten worden via de televisie gekozen, net als waspoeder, en dichters vervullen een decoratieve functie.’ (p. 130)?

Ook dat wordt nog elke dag bewaarheid, zij het dat presidenten nu via sociale media verkozen worden. En even later luidt het: ‘ook het politieke bedrijf is een circus geworden’ naar aanleiding van een uitzending van het Euro-Songfestival waarbij premier Martens en cultuurminister Dewael aanwezig zijn. (p. 172)

Hij is niet mals voor onze samenleving: ‘Driemaal daags in het medianieuws, bij het opstaan, eten, slapen gaan: de eredienst op de beurs, de heilige Dow Jones, Sancta Nikkei, de stijging van het Bruto Nationaal Product, de daling van de rentevoet.’ (p. 149) en daarop volgt een ironische litanie die leest als een gedicht. Op reis in het buitenland wordt hij ‘geconfronteerd met het bestaan van een landschap en met de idee van een landschap, waarvan in Vlaanderen nauwelijks nog een spoor te vinden is […] Als zo vaak over de grenzen word ik gegrepen door mijn haatliefde voor dat land’ (p. 200). 

Je zou hem kunnen wegzetten als een oude mopperaar als hij niet telkens opnieuw de vinger wist te leggen op de pijnpunten van onze samenleving: van Jan de Grasneuker die zijn gazon drie keer per week afrijdt (p. 214) tot de zoon van Herman en Lou Sabbe die één van de tienduizenden slachtoffers is, die elk jaar in Europa verongelukken met de auto omdat ‘elke tijd en elk systeem zijn eigen waanzin produceert.’ (p. 223)

Van de tegenstelling tussen Vlaanderen en het buitenland, tussen ongerept en bezoedeld, tussen vroeger en nu, tussen jong en oud, tussen schoonheid en banaliteit, leeft het verlangen: ‘De herinnering aan het verlangen, en het verlangen naar de herinnering, die het hoofdthema van zijn werk zouden vormen’ (p. 194). Zijn werk toont, net als de Normandische tuin die hij in Varenge-ville-sur-Mer bezoekt, ‘hoe mooi de wereld had kunnen zijn.’ (p.201)

Vrijheid
Aan de basis van het wantrouwen ten opzichte van politici en ideologieën ligt de vrees ‘dat er een groep mensen bestond die beslag op hem wilde leggen en waaraan hij misschien overgeleverd zou zijn.’(p. 186) Toen ze hem op school vroegen lid te worden van een Geheim Genootschap ‘raakte hij in paniek bij de gedachte dat hij nooit meer vrij zou zijn.’ (p. 188). Die onvrijheid zou zijn persoon en het paradijs bedreigen waar de schrijver helemaal zichzelf kan zijn en waar het zomer is.

Het verlangen
Het verlangen is de drijfveer van zijn literatuur maar ook van zijn leven. Het verlangen heeft er hem toe bewogen om van Moerhuize zijn paradijs te maken, een reservaat, een ark. Het verlangen stuurde hem op reis, naar plaatsen waar hij opnieuw de ongereptheid en puurheid zocht. En datzelfde verlangen was de motor van zijn liefdesleven. Hij was op zoek naar de geliefde. Zij was jong, zuiver en compromisloos. Bérénice was het geweest, maar zij was overleden. Hij verlangde naar het onbereikbare. Dat wat bereikbaar was, had hem ontgoocheld. Toen kwam Ilse in het verhaal en kreeg het verlangen een naam.

Paul de Wispelaere: Het verkoolde alfabet, De Arbeiderspers, Amsterdam 2017, 333 p. ISBN 9789029514439. Distributie: L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri