Nederlands proza

BOEKEN NR. 13, DECEMBER 2016

Paul Claes: De haas en de regenboog

door Jooris van Hulle

Londen, begin van de jaren zeventig van de negentiende eeuw: ‘asiel van alle rode revolutionairen’ die na het neerslaan van de Commune Parijs zijn ontvlucht om lijf en leden te redden. Tot die onfortuinlijke groep bannelingen behoorden ook Arthur Rimbaud en Paul Verlaine, die mede door hun onstuimige en in de ogen van de brave burgerij verfoeilijke betrekking tot een leven in de marge veroordeeld waren.
 
In zijn roman De haas en de regenboog – de titel is ontleend aan de ‘Illuminations’ van Rimbaud, die zichzelf op grond van de klankgelijkenis graag voorstelde als ‘Rainbow’ – focust Paul Claes op de Londense jaren van het dichtersduo, op hun haat-liefdeverhouding die finaal een tragische ontknoping zal kennen in Brussel, waar Verlaine zijn kompaan in een hotel met een kogel verwondt en nadien tot twee jaar cel wordt veroordeeld. Claes, eminent kenner én vertaler van de poëzie van beide protagonisten in zijn roman, roept in een beeldende taal die in haar breedvoerigheid en door de verregaande aandacht die wordt besteed aan het beschrijvende aspect erin, een sfeer op die de lezer bijna lijfelijk in de negentiende eeuw onderdompelt.
 
De roman opent met het hoofdstuk ‘De nacht’, de eerste zin ervan luidt: ‘Zwart als zijn ziel was de nacht van Londen.’ Rimbaud zwalpt door de stad, ‘Lucifer alleen kon hem in deze hel begeleiden’ (een eerste allusie reeds op ‘Een seizoen in de hel’, het sluitstuk van zijn oeuvre, geschreven na de definitieve verwijdering tussen hem en Verlaine), laat zich op sleeptouw nemen door een Maleier die hem naar de Chinese wijk voert, waar hij voor het eerst, en niet voor het laatst, opium schuift:
 
‘Gulzig openden zich zijn zintuigen voor een ongekende ervaring. Ondanks het schemerduister zag hij scherper dan bij dag.’
 
Rimbaud’s zoektocht naar verruiming loopt parallel aan zijn queeste naar vernieuwing in de poëzie. Claes heeft, zonder de lezer daarbij te overstelpen met een leergang literatuurwetenschap, van deze poëticale Werdegang een van de dragende thema’s gemaakt in zijn roman. Mede onder invloed van de geestesverruimende middelen zal Rimbaud kleuren niet alleen zien, maar die ook horen opklinken. Voor de hand liggend hier en zeker direct herkenbaar voor wie enigszins vertrouwd is met de poëzie van Rimbaud, is de verwijzing naar zijn beroemde gedicht waarin hij ‘als alchemist van het Woord een kleur had gegeven aan elke klinker’. Voor Claes overigens het gedicht waarmee hij ‘als een nieuwe Newton nacht in dag veranderde’, een gedicht ook als ‘een prisma waarin vocalen als stralen uitwaaierden in de kleuren van de regenboog: A zwart, E wit, I rood, U groen, O blauw.’
 
Rimbaud’s fascinatie voor de poëzie en de manier waarop hij die als een ware modernist kan herijken, creëert binnen het verhaal over de twee vrienden in Londen een spanningsboog die hoe dan ook de lezer van de eenentwintigste eeuw aan het nadenken zet over de diepere betekenis die poëzie, en hieraan gerelateerd de taal als drager van ideeën en emoties, kan hebben in de moderne samenleving.  
 
Als romancier weet Paul Claes een al te intellectualistische inkadering van zijn verhaalgegeven ver van zich af te houden. Londen komt als stad tot leven, ‘deze stad was de metropool van alle rijkdom, de necropool van alle armoede’, in het spoor van de Rimbaud en Verlaine wandelzwerft de lezer door de mooiste wijken en voelt hij de dreiging die uitgaat van de achtergebleven sloppen en stegen, waar discussies ‘geregeld’ worden met de vuisten of met een mes dat getrokken wordt.  
 
Hier laat Claes ‘zijn’ Rimbaud en ‘zijn’ Verlaine zien: hoe beiden in omstandigheden die naar moderne maatstaven gemeten nauwelijks nog leefbaar kunnen worden genoemd, moeten zien te overleven, hoe zij de desillusie van de Commune-strijd pogen te boven te komen door de kringen van bannelingen te frequenteren, hoe zij in hun verboden en gedoemde homoseksuele relatie elkaar naar de keel grijpen (soms zelfs letterlijk) om dan weer alle remmen los te gooien.  
 
En er zijn de schuldgevoelens waarmee beiden blijvend kampen: Verlaine tegenover zijn vrouw Mathilde en zijn kind, Rimbaud tegenover zijn moeder. Het blijft een in volle ernst opgevoerd spel, dat moet leiden naar de met tragiek beladen hotelscène in Brussel. En hoe betekenisvol klinkt dan het slot van de roman: in het ‘anders zien’ heeft Rimbaud het ultieme geheim van de poëzie ontdekt, de ‘Illuminaties’ dienen zich aan, ‘gedichten als schichten, inzichten, vergezichten.’ Dan kan Claes de cirkel van zijn roman sluiten: ‘Als bij toverslag hield de zondvloed op. Voor zijn oog waaierde een regenboog waarvan de kleuren tintelden in de zeven letters van zijn prismatische naam.’
 
Amsterdam: De Bezige Bij 2016, 188 p. ISBN 9789023499923 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri