Een tienjarige jongen hoopt na een goed rapport op een huisdier. Het liefst
wil hij een hond, maar een marmotje of een witte muis kunnen hem ook bekoren.
Zijn ouders geven hem in plaats daarvan een zusje. Veertig jaar later overlijdt
dat zusje onverwacht. De inmiddels vijftigjarige man blijft verweesd achter,
zonder al te veel gedeelde herinneringen en beladen met een immens
schuldgevoel.
In
de daaropvolgende hoofdstukken onthult de roman afwisselend de doodsoorzaak van
zus Francien en de reden waarom het hoofdpersonage zich aansprakelijk voelt.
Geleidelijk ontsluiert Snijder de scheefgegroeide relatie tussen broer en zus,
alsof hij minutieus een dissectie verricht. Diverse herinneringen worden secuur
opengesneden en nauwlettend geëxamineerd, tot de falende organen onherroepelijk
bloot komen te liggen.
‘Opeens realiseer ik me dat ik al een tijdje mijn best doe
in mezelf zo veel mogelijk haat en walging op te pompen jegens een man die ik
helemaal niet heb gekend. De gedachte aan een ultieme boeman, aan een
meedogenloze kwelgeest, aan een monster van een vent in Franciens leven is me
niet onwelgevallig. Het móét wel zo zijn, zeg ik tegen mezelf, dat deze beul van
een echtgenoot, deze gewelddadige ellendeling die ze zelf haar leven heeft
binnengehaald, haar meer verdriet heeft berokkend dan die tweede schuldige man
in dat leven’.In de vlijmscherpe ontleding van gevoelens en gedachten schuilt zowel de kracht
als de zwakte van het boek: het schrijnende portret van een vrouw die maar geen
grip krijgt op het leven en van een man die verteerd wordt door zijn
zelfzuchtige keuzes, grijpt vast naar de keel. Maar in de trefzekere analyse
laat Snijder weinig ruimte voor de lezer. Zijn rechtlijnige, psychologiserende
stijl duwt de lezer onafwendbaar in het brein van het hoofdpersonage; die lezer
krijgt niet de kans de dissectie zelf in handen te nemen en de handelingen van
de personages te interpreteren. Zelfs het moment waarop de broer het laatst
zijn zus in zijn leven toeliet, wordt met een verbijsterende helderheid aan de
lezer opgedrongen. De vertwijfeling en het berouw voelen daarom wat geforceerd
aan, waardoor het boek af en toe een drammerige indruk nalaat:
‘Misschien heb ik al
die tijd een antwoord gezocht op een vraag waarvan ik me niet eens bewust was:
wanneer ben ik nou eigenlijk begonnen met dat waarvan afgelopen nacht, ergens
tussen twaalf en twee uur, met zekerheid is komen vast te staan dat ik er nooit
meer iets van zal kunnen goedmaken? Wanneer heb ik dat klootzakschap van mij
jegens mijn nu zo’n veertien of vijftien uur dode zusje nou precies aangenomen,
om het daarna nooit meer af te leggen?’
Niettemin schreef Snijder met Bloed krijg je er
nooit meer uit een rauwe, melancholische roman, die qua toonzetting
herinnert aan de zesdelige
romancyclus Min kamp van de Noorse
auteur Karl Ove Knausgård. Zoals Knausgård fileert Snijder genadeloos zijn
herinneringen en geeft zijn zelfspot het boek een snerpend kantje. Prikkelend,
maar net iets te beheerst.
Amsterdam : Atlas/Contact 2016, 221 p. ISBN 9789025447762
deze pagina printen of opslaan