‘De vossenjacht is nog lang niet gesloten.’ Met deze mooie woorden
vat Rik van Daele de huidige stand van zaken in het Reynaertonderzoek treffend
samen. Hoewel het aantal Reynaertstudies intussen niet meer bij te houden valt,
vormt de recentste Tiecelijn, het
achtste jaarboek van het Reynaertgenootschap, het bewijs dat het laatste woord
over de sluwe vos en zijn kornuiten nog steeds niet is neergepend.
Onderverdeeld in secties als ‘Artikel’, ‘Vertaling’, ‘Iconografie’, ‘Recensie’,
‘Portret’, ‘Verslag’ en ‘In Memoriam’ bevat Tiecelijn
voor zowel de Reynaertadept als de Reynaertleek vlot leesbare stukken waarin
telkens een aspect van de Reynaert, de diverse overleveringstradities of de
Reynaerstudies wordt behandeld. Net als de vorige jaargangen getuigt het
Jaarboek ook deze keer van een bijzondere diversiteit.
In de sectie ‘Artikel’ lezen we
aan de hand van het artikel van Joep Leerssens hoe de Reynaertoverlevering de speelbal
werd van nationalistische visies. Jan de Putter heeft het in zijn diepgravende
bijdrage over de mysterieuze Arnout die in de proloog van een Reynaertafschrift
wordt genoemd. Bijzonder lezenswaardig is het artikel van Walter Verniers over
de rol van de bever Pancer en de haas Cuwaert in het Reynaertverhaal. In een
ander stuk belicht Verniers de functie van de kat Tibeert. Tibeert speelt
eveneens de hoofdrol in de bijdrage van Robin Moens, die opvallende parallellen
tussen de kat en graaf Arnulf IV van Oudenaarde in kaart kon brengen. Hans
Rijns bekijkt in zijn stuk hoe het Reynaertverhaal in de laatmiddeleeuwse en
vroegmoderne volksboekentraditie ingrijpend werd aangepast, in zijn ogen zelfs
‘verminkt’. Het laatste artikel brengt ons nog een stap dichter bij onze eigen
tijd en is van de hand van Yvan de Maesschalck, die de intertekstualiteit in
het oeuvre van H.C. ten Berge onder de loep neemt en er de raafmotieven
zorgvuldig uitlicht.
Paul Wackers opent de sectie ‘Vertaling’ met een inleiding op de
‘branche’ die door Philippe van Navarre werd geschreven. Het betreft een
dertiende-eeuwse tekst waarin de personages en thema’s uit de Roman de Renart
in een aparte verhaalconstructie werden ingezet en door Navarre werden gebruikt
om op zijn eigen leefwereld commentaar te kunnen geven. Zo beschrijft Navarre
de oorlog tussen keizer Frederik II en de Ibelins met een satirische
vosseninsteek. Een moderne Nederlandse vertaling van de branche van Navarre
volgt op Wackers’ inleiding. Ze is van de hand van Paul van Keymeulen en wordt
in een aantal voetnoten door Wackers verder toegelicht. Mark Nieuwenhuis
bekijkt in zijn bijdrage een tekst die volgens hetzelfde principe als Navarres
branche is ontstaan. Hij buigt zich over het vijftiende-eeuwse Alopekiomachia
of De vossenstrijd van Sebastian Brant, die ons beter bekend is als de auteur
van het laatmiddeleeuwse Das Narrenschiff.
Brant schreef Alopekiomachia om Rooms-koning Maximiliaan I voor zogenoemde
Reynaertfiguren of valse raadgevers te waarschuwen.
Vervolgens komen in Tiecelijn enkele artikelen aan bod
waarin de iconografie centraal staat. Mooi is dat het jaarboek de lezer telkens
van duidelijke foto’s van de afbeeldingen in kwestie voorziet, dit zelfs vaak
in kleur. Rik van Daele schetst een fascinerend verhaald over de
Reynaertbeelden van Albert de Smedt en hun ‘opvallende doorwerking’ in de
oeuvres van fotograaf Wilfried Delforge en schilder Luc Tuymans. In een andere
bijdrage belicht Van Daele een reeks keramische reliëfs die de fabels van Jean
de la Fontaine afbeelden. Die reliëfs zijn te bewonderen op Rotterdam V,
vroeger ‘het grootste passagiersschip dat ooit in Nederland werd gebouwd’,
tegenwoordig onderdeel van een hotelketen. Trude Gielen neemt de lezer mee naar
het Hulsterse gemeentehuis, waar het schilderij De gerechtigheid (1663) van
Jacob Jordaens een afbeelding van een vossenvel bevat. In haar stuk ontsluiert
Gielen de betekenis van het vossenvel en verwijst ze eveneens naar het
gelijknamige gedicht van Jacob Cats, een tijdgenoot van Jordaens. Hilde
Reyniers bekijkt tot slot het oeuvre van de illustratrice Ilse Praet, waarin ze
‘een lichte sympathie voor de vos’ lijkt te ontdekken.
Nadien volgt de sectie
‘Recensie’, waarin enkele recent verschenen werken onder de loep worden
genomen. Rik van Daele wijdt vervolgens in de sectie ‘Portret’ een stuk aan
Maurits de Jonghe (1924-2011), wiens uitgebreide Reynaertcollectie intussen in
de Bibliotheca Wassiana – bewaarbibliotheek en documentatiecentrum over het
Waasland – is opgenomen. In de sectie ‘Verslag’ zijn twee bijdragen opgenomen.
Het eerste stuk vormt een verslag van de hand van Hans Rijns over het XXIste
congres van de Société Internationale Renardienne, dat afgelopen zomer in
Zürich plaatsvond. Het tweede stuk is de Reynaertkroniek of het ‘jaarverslag’
van het Reynaertgenootschap, waarin Rik van Daele een overzicht geeft van de
evenementen waarbij leden van het genootschap waren betrokken. Het slot van
deze Tiecelijn is gewijd aan een mooi
eerbetoon aan Willy Devreese (1949-2015), verzamelaar van Reynaertboeken en
bureauredacteur van Tiecelijn.
Tiecelijn laat de lezer van vandaag versteld staan van de
uiteenlopende uitgangspunten en perspectieven die in de Reynaertstudie aan bod
komen: hedendaagse interpretaties van eeuwenoude teksten, analyses van
historische toe-eigeningen en moderne toepassingen van de Reynaertstof. Door
allerhande bedreigingen, waaronder minder subsidies en minder abonnees, ziet
het Reynaertgenootschap zich genoodzaakt om steeds luider na te denken over een
eventueel finaal hoogtepunt van Tiecelijn
in 2017. Dat het Reynaertgenootschap zich inderdaad op een hoogtepunt bevindt,
bewijst niet alleen het recentste jaarboek maar ook de vele andere initiatieven
waarin het succesvol participeert. Het valt voor de Reynaertstudie dan ook maar
te hopen dat de finaliteit van Tiecelijns
hoogtepunt nog een heel aantal jaar op zich laat wachten en de Reynardofielen
en vossenjagers zich intussen volop op het vervolg van hun jacht kunnen
concentreren.
Sint Niklaas : Tiecelijn-Reynaert 2016. ISSN
0775-9770
deze pagina printen of opslaan