Nederlands proza

Tomas Lieske: Door de waterspiegel

door Liesbeth Vantorre

Van deze foto, genomen op een volstrekt windloze dag in mei in de buurt van Savonlinna (Finland), kun je niet meer zien wat de weerspiegeling in het spiegelgladde wateroppervlak is en wat de bovengrondse wereld is. Een waterspiegel die zo vlak is, is beangstigend. Het voelt bijzonder vreemd aan om niet meer te weten wat echt is en wat niet, wat het spiegelbeeld is en wat het gespiegelde beeld. De fascinatie voor die in water gespiegelde wereld die zo dicht bij de ‘onze’ ligt, staat al te boek sinds Ovidius rond het begin van de tijdrekening het verhaal van Narcissus neerschreef. En dat was al een vertaling van een veel ouder Grieks verhaal. In de mythe van Narcissus wordt een jongeman verliefd op zijn eigen weerspiegeling in het water, die zo vlekkeloos is, dat het lijkt alsof er iemand onder het wateroppervlak zit. De gevolgen van die visuele illusie zijn tragisch. Narcissus verdrinkt in een poging om nader tot die jongeman te komen.
In de Griekse mythologie zijn ook al hydriaden of waternimfen terug te vinden, verleidelijke en verlokkelijke wezens die zich ophouden in zout of zoet water, die met hun bedwelmende gezang schepen op de klippen doen varen. Wezens die erg lijken op mensen, maar het niet zijn. In het moderne sprookje van de kleine zeemeermin (Hans Christian Andersen) moet een zeemeermin kiezen tussen haar leven onder of boven de waterspiegel.
De geheimen van de onderwaterwereld, de droom van een voortgezet leven in een verdronken stad, hebben mensen uit alle culturen altijd al beroerd. De identiteit van waterwezens is vloeibaar (ze zijn letterlijk vis noch vlees), ze zijn sensueel, levensgevaarlijk, maar verleidelijk. Ze zijn ongrijpbaar, want wie ze gezien of gehoord heeft, verdronk of werd niet geloofd.
In Door de waterspiegel creëert Tomas Lieske een sprookje over een man die zeemeerman wordt en niet terug kan naar zijn geliefde op het droge, over een zeemeermin die op het droge spartelt om te overleven, over een hybride, sluwe en verlokkelijke figuur die zich met gemak tussen de twee werelden begeeft.
Het sprookje van Lieske is geen traditioneel sprookje. Het is een raamvertelling waarin verschillende verhaallijnen zich afspelen. De roman begint met het relaas van een jongen uit Burgenland, een streek in Oostenrijk waar de Germaanse, Slavische en Balkancultuur samenkomen. Rond of tijdens de Tweede Wereldoorlog komt de naamloze jongen in een Liechtensteins tehuis voor oorlogswezen terecht. Zijn vader, een sadistische kindermoordenaar, vluchtte samen met zijn vrouw weg van de woedende volksmassa die hun dorp in Burgenland geworden was. Het zoontje blijft alleen achter en wordt samen met het ouderlijke huis opgeblazen door de dorpsbewoners. Als bij wonder overleeft de kleine jongen de explosie, zij het zwaar verminkt en blind. Samen met de andere ‘oorlogswezen’, van wie velen gehandicapt zijn, vormt hij een vreemde gemeenschap van kinderen in een verminkt en op den duur volwassen lijf. Op een dag krijgt het tehuis bezoek van Sebastian, een Nederlandse man, die zijn verhaal aan de jongen vertelt. In tegenstelling tot in de achttiende-eeuwse briefroman, waarin een anonieme verteller de lezer waarschuwt dat wat er gaat komen niet van zijn hand is, maar de persoonlijke brieven zijn van een kennis van een kennis, zegt de verteller hier:

[I]k vertel slechts wat Sebastian is overkomen. Ik heb op enkele plekken het verhaal met mijn fantasie wat kleur gegeven. Eén keer zei iemand: hoe weet jij dat nou, dat kan Sebastian je nooit verteld hebben. Maar wat ik niet van Sebastian gehoord heb en wat dus mijn eigen toevoeging is, maakt het verhaal compleet en heeft een eigen logische waarheid.

De waarheid is vloeibaar en relatief, zo kondigt de verteller hier eigenlijk aan.

Sebastian ontmoet Eva in de villa van haar familie in Oostenrijk, niet lang na de Tweede Wereldoorlog, waar hij op uitnodiging van een vriend van zijn vader naartoe gekomen is. Tussen alle hartelijke familieleden valt de Weense Eva hem het meest op. Eva is een van de 2844 joodse kinderen die vlak voor de oorlog uit Wenen gered konden worden met een kindertransport naar Zwitserland. Van daaruit werden ze verspreid over tehuizen en pleeggezinnen. Zij kwam terecht bij verre, niet-joodse familie van haar ouders. Haar redder, de Hongaar Antal, woont in een huisje op het domein van de familie. Eva, Antal en Sebastian zijn eigenlijk niet op hun plaats in deze omgeving. Hoewel Eva hartelijk opgevangen werd, is ze haar eigen familie kwijt. Antal woont wel op het domein, maar niet in het huis en is een vreemde redder: de neef van Eva’s vader was een Hongaarse nazibureaucraat die uiteindelijk toch besloot het nodige werk te doen om Eva op een kindertransport te krijgen. Of hij van zijn status als redder misbruik maakt of Eva echt graag ziet, is niet echt duidelijk. Sebastian is de eeuwige buitenstaander. Verblind door zijn liefde voor Eva, ziet hij eigenlijk niet wat ze nodig heeft, ziet hij niet dat ze dat afscheid van haar ouders elke keer opnieuw beleeft wanneer ze afscheid van een geliefde neemt.

Reizigers waren druk bezig de couchettes te verdelen en in te richten. Sebastian hing uit het raam. Zij liep mee met de trein zo ver zij kon. Door al het lawaai van de uit Wenen vertrekkende trein hoorde hij niet wat zij op het eind van het perron riep.

Sebastian en Eva vestigen zich in Nederland, waar Sebastian een carrière als waterbouwkundig ingenieur uitbouwt. Voor Sebastian is het leven vanzelfsprekend tot hij op werkbezoek in Spanje getuige is van de verkrachting van een meisje. Deze gebeurtenis trekt hem onder de waterspiegel. Hij komt in een wereld terecht waar hij niet meer uitraakt. Elke poging om terug naar huis te reizen of om Eva te verwittigen, mislukt. Omdat hij niet wil, omdat hij ziek is, omdat de mensen die hem op weg willen helpen hem de verkeerde richting uitsturen. Hij wordt de mechanische zeemeermin van op de cover. Een geketend wezen dat spartelt om vooruit te raken, om uit zijn benarde situatie te ontsnappen, maar er niet in slaagt. Eva, die al jarenlang wacht in Nederland, draait thuis elke dag aan het zeemeerminmechaniekje, een speeltje dat ze voor haar afwezige Sebastian kocht. Ook zij is een mechanische zeemeermin, een Oostenrijks-joodse in Nederland, een vrouw die haar man volgde naar zijn land, maar nu alleen achterblijft. Iemand die nergens thuishoort, die blijft spartelen tot haar man terugkomt.

Eva aaide de zeemeermin, die met haar armen vooruitgestrekt, klaar om te omhelzen, een duik leek te nemen, op weg naar de diepte. Sebastian was na een week nog niet aangekomen en hij had geen enkel bericht achtergelaten of vooruitgezonden. [...] In de maanden daarna draaide Eva soms gillend van verdriet het mechaniekje hard rond en het kon haar niet schelen of de iele stangetjes knapten of niet. [...] Als Eva ’s nachts alleen in haar bed lag en dan wakker werd en tevergeefs naar Sebastian graaide, merkte zij dat zij op haar buik lag en met haar armen dezelfde wanhopige slagen maakte om met haar vuisten op het kussen te rammen.

Tomas Lieske heeft met Onder de waterspiegel een boek geschreven over ontheemd zijn. Over nergens thuishoren en toch een plek proberen te zoeken. Drie van de vier hoofdpersonages (de verteller, Eva en Sebastian) zijn ‘mechanische zeemeerminnen’: ze horen niet helemaal thuis in de wereld waarin ze leven en ze zitten op de een of andere manier gevangen in zichzelf. Door een fysiek trauma (de verteller) of een traumatiserende gebeurtenis (Eva en Sebastian). Maar Antal, het vierde hoofdpersonage, is de echte meerman. Hij beweegt zich probleemloos van de wereld waarin hij de redder is, de dappere man die de kleine Eva redde, langs de wereld waarin hij de nazibureaucraat was die de ouders van Eva verraadde, naar de wereld waarin hij Eva’s steun en toeverlaat is, maar ook misbruik van haar maakt. Ondanks zijn schrikwekkende, geschubde en puisterige rug, is hij een verleider, een verlokker die ook Sebastian van op de klippen tegemoet roept en hem mee onder water trekt. De blinde verteller heeft van de psychische strijd van Sebastian een wonderlijk en gruwelijk sprookje gemaakt. Een sprookje dat een volledig open einde kon hebben. Lieske voegt er nog het verhaal aan toe van een Leidse volksfamilie. Deze familie Flodder bestaat uit een pedofiele, stokoude oma, een domme en luie vader, een paar dito kinderen en een snelle en slimme moeder. Wanneer het dertienjarige dochtertje plots zwanger blijkt te zijn, als een moderne maagd Maria, komen de drie verhalen in een stroomversnelling. Op Cobra.be argumenteert Johan De Haes dat het verhaal van de Leidse volksfamilie alle middelpuntvliedende krachten samenbrengt en tot een ontknoping leidt. Het verhaal over de Leidse familie is echter het minst sterke van de drie en heeft een redelijk deus-ex-machinagehalte. Gelukkig zijn het raamverhaal en het verhaal van Sebastian en Eva sterk genoeg om niet in de diepte getrokken te worden door het iet of wat gekunstelde einde. Onder de waterspiegel is niet alleen een prachtig modern sprookje over ontheemd zijn, maar ook over de onvermoede kracht die in mensen schuilt die liefhebben. Zelfs over de kracht die iemand zoals de blinde, verminkte verteller, die een monotoon en gekluisterd leven leidt, kan halen uit zo’n verhaal.


Tomas Lieske, Door de waterspiegel, Querido Amsterdam, 2014, 254 p., € 18,99. ISBN 9789021455037. Distributie: WPG Uitgevers

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2014

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri