Nederlands proza

Ivo Victoria: Dieven van vuur

door Carl De Strycker

Na zijn gehypete debuut Hoe ik nimmer de Ronde van Frankrijk voor min-twaalfjarigen won (en dat het me spijt), een charmante schelmenroman over een fabulerend jongetje, kwam Ivo Victoria met een complexer boek, zowel qua thematiek als qua opbouw. Gelukkig zijn we machteloos ging over angst en seksueel misbruik, en het verhaal werd verteld vanuit verschillende standpunten en met behulp van tal van flashbacks. In zijn nieuwste boek, Dieven van vuur, lijkt Victoria de succesformule uit zijn eerste boek (jeugdherinneringen en schelmenstreken) te combineren met het arsenaal literaire technieken uit het tweede. Dat levert een slim gecomponeerde en vlot leesbare roman op, die er evenwel niet in slaagt een vonk te laten overspringen op de lezer.
Dieven van vuur opent met een scène waarin een wespenverdelger bij de verteller aan huis komt en daar een kast met een immense collectie jazzplaten opmerkt. Dat triggert bij het hoofdpersonage het verhaal over de wijze waarop hij aan die elpees gekomen is: de vroege jaren negentig, het Antwerpse Zuid is net opnieuw een hippe buurt. Het is de ontmoetingsplaats van aanstormend muziektalent zoals dEUS, figuren die het in de literatuur of het theater willen maken en in hun voetspoor veel would be-kunstenaars, zoals de verteller en zijn vrienden. De schets die Victoria maakt van die scene, is prachtig: Tom Barman en Vitalski worden genadeloos neergezet als blaaskaken, even genadeloos is Victoria voor zijn hoofdpersonage. Veel drank en drugs, veel vrije liefde, veel grootse plannen, maar weinig grote kunst. Het is in die sfeer dat de verteller en twee kameraden hun schelmenstreek uithalen: de roof van de inboedel van een verlaten woning in een voor het overige leeg appartementsblok. Op een nacht rijden ze erheen en vinden ze er duizenden langspelers met jazz en een aantal rariteiten. Gedurende drie spannende nachten verslepen ze die spullen naar hun eigen nest. Dat wordt – niet zonder enige ironie – voorgesteld als een prometheïsche daad (cf. de titel), terwijl het natuurlijk gewoon een studentengrap is.
Behalve de platen grist het hoofdpersonage ook nog een mapje brieven mee. Wanneer hij ze gaat lezen, blijken dat liefdesbrieven van Josée, een trouwe luisteraar van De Slaap Wel Show van ene DJ Clive Davis op radio Annick. Daarmee is de derde laag van de roman aangeboord: Victoria vertelt via die brieven het verhaal van de vrije radio’s in Antwerpen rond het einde van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig. Op zich is dat boeiende stof (de illegaliteit van de onderneming, de strijd tussen Annick en radio Antigoon, de interne twisten over de vraag wat goeie radio is), maar het is niet duidelijk waarom ze hier wordt binnengesmokkeld. Het is natuurlijk een aloude literaire truc om aan de hand van brieven een andere tijd aan bod te laten komen die dan als spiegel dient voor het hoofdverhaal (hier: de platenroof), maar in Dieven van vuur is dat geforceerd. Uiteraard is de link de muziek, en het spreekt voor zich dat er een verband is tussen de illegaliteit van de vrije radio’s en het verbodene van het stelen van de elpees, maar verder? En wanneer Victoria er dan ook nog eens in de nu-laag een poëticale draai aan geeft, wordt het boek een wel erg literatuurderig.
In het heden trekt de verteller naar de building waar hij ooit de platen heeft gestolen en de brieven van Josée heeft gevonden. Dat is ondertussen een hotel. Hij neemt er een kamer en slaat zijn laptop open: de schrijver die zijn verhaal vertelt én het verhaal van Josée verzint. Op basis van de brieven (de antwoorden heeft hij niet) construeert hij immers de hele vertelling over de relatie tussen Josée en DJ Clive. Dat levert een aantal bespiegelingen op over schrijven en de kracht van de verbeelding, maar zet meteen ook wat verteld wordt op losse schroeven. Wat is waarheid en wat is verdichting? Dat is plots niet meer zo duidelijk en de verteller twijfelt soms zelf: ‘Je kan je afvragen wat in godsnaam mijn bedoeling is. Wat wil ik, waar verlang ik eigenlijk naar? En hoe bewuster ik me word van de schaarsheid van de informatie die ik tot mijn beschikking heb, en hoe beter ik besef dat er vrijwel niets meer overblijft van hoe het is geweest, hoe meer ik geneigd ben te geloven dat zíj echt zijn en ik een fictief personage ben. Altijd geweest. Iemand heeft mij verzonnen om hun bestaan mogelijk te maken.’ Hupsakee, uit de postmoderne trukendoos: het personage beseft dat het een personage is. En als dat personage een schrijver is, dan krijg je een droste-effect.
Dat hebben we echter allemaal al eens gehad, en bovendien veel beter. De vraag is waarom Victoria het nodig vond dat zijn roman literair opgepimpt werd. Die technische hoogstandjes en de geforceerde constructie doen afbreuk aan zijn echte talent, dat van rasverteller. Zoals gezegd is Dieven van vuur een lezenswaardige zedenschets van de jaren negentig, en biedt het een levendige inkijk in de wereld van de vrije radio’s. Waarom die twee verhalen/tijden aan elkaar gekoppeld worden is evenwel niet duidelijk. En wat dat zegt over het nu blijft heel erg cliché: de herinneringen als de goudmijn voor de schrijver? De grens tussen herinnering en fictie? Dat is zo jaren negentig…

Ivo Victoria, Dieven van vuur, De Bezige Bij Antwerpen Antwerpen, 2014, 300 p., ill. € 19,99. ISBN 9789085423935. Distributie: WPG Uitgevers

Oorspronkelijk verschenen in de Leeswolf 2014

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri