Nederlands proza

BOEKEN NR. 8, OKTOBER 2025

Erwin Mortier: Vlaamse vergezichten

door Jooris van Hulle

Aan de ‘Vlaamse vergezichten’ van Erwin Mortier ‘ gaat bij wijze van aanhef een tekst vooraf waarin de lezer rechtstreeks wordt aangesproken. Mortier omschrijft zijn boek als een ‘spiegelbeeld in ruimte en tijd’, waarin hij zijn ‘eerste leeswereld’ verkent, dit met de bedoeling zich ‘in te leven in de ideeën die de oudere generaties met wie ik opgroeide hebben bevrucht, maar zeker ook hebben beklemd –, en zelfs verwond.’ Verder heeft hij het over het boek als ‘een literaire collage, een panorama van stemmen dat zich uitstrekt over en om het landschap van mijn jeugd – een stemmenlandschap waar ik mijn eigen stem mee vervlecht. […] Niet het minst vormen deze bladzijden ook een lange liefdesbrief aan mijn land van herkomst, en wie weet een boodschap in een fles voor dit land in de toekomst, voorbij de grenzen van mijn eigen beperkte bestaan.’ Meteen is de opzet van het geheel gekaderd: Mortier ontgint de taaladers van zijn persoonlijk gerichte schrijverschap via doorgedreven historische duiding van hen die mede door hun inzet de positie van het Nederlands als cultuurtaal hebben gegrondvest en – hier krijgt de lezer dan een inzicht aangereikt in het taalwerk van Mortier zelf – de manier waarop de auteur er nu zelf op terugkijkt.  

Met een terugblik op het werk en de inzet van Jozef Tessely, een voorvader langs moederskant, keert Mortier terug naar het jaar 1864, toen het Retorica-genootschap, met onder meer Tessely als secretaris en medestichter, een feestelijke bijeenkomst hield in Nevele. Aan de evocatie van de sfeer toentertijd voegt Erwin Mortier, ruim anderhalve eeuw later, deze bedenking toe: ‘hij zag de liefde voor de eigen taal als een ‘hefboom’ tot een volwaardig burgerschap; een instrument van intellectuele, sociale en politieke emancipatie, met andere woorden, in een België dat hij duidelijk beminde.’ Dat deze verre voorvader zo lang onder de radar van de aandacht van de auteur is kunnen blijven, heeft te maken met de cultuur van ‘zwijgen’ die zeker aan moederskant van de familie van de auteur, bepalend is geweest:
 
‘In zeker opzicht begrijp ik nu, lang nadien, dat het schrijven voor mij begonnen is als een manier om die gespleten erfenis van niet kunnen zwijgen en niet mogen spreken, te overstijgen. […] Als kind was ik zo gefascineerd door woorden, door taal, juist omdat er aan moederskant van de familie zoveel verzwegen werd.’
 
Ook de teloorgang van de ‘retorica’s’ uit de negentiende eeuw, die letterlijk en figuurlijk werden verketterd door de geestelijkheid, neemt Mortier geen blad voor de mond als hij erop wijst dat ze werden vervangen door stichtelijke genootschappen en vrijetijdsclubs die de authentieke volksziel moesten belichamen, ‘getuigen van de bewuste verwoestijning van een cultureel landschap nog voor het goed en wel ontgonnen was.’
 
Over de impact van ‘het geestelijk’ gaat hierop aansluitend het deelhoofdstuk ‘Tussen stofjas en soutane’, met de idee, zoals Mortier het thans weet te plaatsen, dat het onderwijs dat hij zelf op de lagere school kreeg, ‘ondanks zijn degelijkheid door en door dorps was, met de rug naar de buitenwereld en het hoofd in de schouders’. Hier wordt in extenso verder aandacht besteed aan kapelaan Cyriel Verschaeve, Guido Gezelle en diens aanbeden student Hendrik van Doorne, en Basiel de Craene.
 
Bijzonder uitgebreid heeft Erwin Mortier het dan uitgebreid over het Leielandschap (‘ik ben een topofiel in hart en nieren’), met Karel van de Woestijne en de kunstenaarskolonie die er neerstreek. Ook hier weer klinkt de kritische visie door, ‘we zijn een middenstandsland geworden, dat houdt van trottoirs in rustieke baksteen, opdat de recreatieve medemens tijdens de zondagse wandeling de enkels niet aan de drassige bodem vervuilt.’ De Leie als personage dus, maar even goed als topos waar de antithese tussen de gegoede burgerij (en hun aanhankelijkheid aan het Frans als cultuurtaal) en de lagere klasse van de bevolking, die mede door de inzet van een aantal markante voorgangers (Franz Hellens onder meer) de erkenning van het Nederlands als voertaal en als cultuurtaal betrachtte.
 
Als appendix bij zijn beschouwingen keert Mortier aan het slot van zijn Vlaamse vergezichten terug naar het Oostende van de Belle Epoque en de teloorgang ervan bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
 
De overtalrijke en vaak gedetailleerde citaten waarmee Mortier zijn vergezichten inkleurt, zullen de lezer die oog en oor heeft voor een stuk literatuurgeschiedenis ongetwijfeld aanspreken. Dat de persoonlijke bedenkingen van de auteur daarbij enigszins naar de marge van het geheel worden verdrongen, berust weliswaar op een bewuste keuze, maar het had iets meer mogen zijn.
 
Erwin Mortier:Vlaamse vergezichten, De Bezige Bij, Amsterdam 2025, 163 p. ISBN 9789403136844. Distributie Standaard Uitgeverij


deze pagina printen of opslaan



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri