Aan
de ‘Vlaamse vergezichten’ van Erwin Mortier ‘ gaat bij wijze van aanhef een
tekst vooraf waarin de lezer rechtstreeks wordt aangesproken. Mortier
omschrijft zijn boek als een ‘spiegelbeeld in ruimte en tijd’, waarin hij zijn
‘eerste leeswereld’ verkent, dit met de bedoeling zich ‘in te leven in de
ideeën die de oudere generaties met wie ik opgroeide hebben bevrucht, maar
zeker ook hebben beklemd –, en zelfs verwond.’ Verder heeft hij het over het
boek als ‘een literaire collage, een panorama van stemmen dat zich uitstrekt
over en om het landschap van mijn jeugd – een stemmenlandschap waar ik mijn eigen
stem mee vervlecht. […] Niet het minst vormen deze bladzijden ook een lange
liefdesbrief aan mijn land van herkomst, en wie weet een boodschap in een fles
voor dit land in de toekomst, voorbij de grenzen van mijn eigen beperkte
bestaan.’ Meteen is de opzet van het geheel gekaderd: Mortier ontgint de
taaladers van zijn persoonlijk gerichte schrijverschap via doorgedreven
historische duiding van hen die mede door hun inzet de positie van het
Nederlands als cultuurtaal hebben gegrondvest en – hier krijgt de lezer dan een
inzicht aangereikt in het taalwerk van Mortier zelf – de manier waarop de
auteur er nu zelf op terugkijkt.
Met een terugblik op het werk en de inzet van Jozef
Tessely, een voorvader langs moederskant, keert Mortier terug naar het jaar
1864, toen het Retorica-genootschap, met onder meer Tessely als secretaris en
medestichter, een feestelijke bijeenkomst hield in Nevele. Aan de evocatie van
de sfeer toentertijd voegt Erwin Mortier, ruim anderhalve eeuw later, deze
bedenking toe: ‘hij zag de liefde voor de eigen taal als een ‘hefboom’ tot een
volwaardig burgerschap; een instrument van intellectuele, sociale en politieke
emancipatie, met andere woorden, in een België dat hij duidelijk beminde.’ Dat
deze verre voorvader zo lang onder de radar van de aandacht van de auteur is
kunnen blijven, heeft te maken met de cultuur van ‘zwijgen’ die zeker aan
moederskant van de familie van de auteur, bepalend is geweest:
‘In zeker opzicht
begrijp ik nu, lang nadien, dat het schrijven voor mij begonnen is als een
manier om die gespleten erfenis van niet kunnen zwijgen en niet mogen spreken,
te overstijgen. […] Als kind was ik zo gefascineerd door woorden, door taal,
juist omdat er aan moederskant van de familie zoveel verzwegen werd.’
Ook de teloorgang van
de ‘retorica’s’ uit de negentiende eeuw, die letterlijk en figuurlijk werden
verketterd door de geestelijkheid, neemt Mortier geen blad voor de mond als hij
erop wijst dat ze werden vervangen door stichtelijke genootschappen en
vrijetijdsclubs die de authentieke volksziel moesten belichamen, ‘getuigen van
de bewuste verwoestijning van een cultureel landschap nog voor het goed en wel
ontgonnen was.’
Over de impact van ‘het geestelijk’ gaat hierop aansluitend het
deelhoofdstuk ‘Tussen stofjas en soutane’, met de idee, zoals Mortier het thans
weet te plaatsen, dat het onderwijs dat hij zelf op de lagere school kreeg,
‘ondanks zijn degelijkheid door en door dorps was, met de rug naar de
buitenwereld en het hoofd in de schouders’. Hier wordt in extenso verder
aandacht besteed aan kapelaan Cyriel Verschaeve, Guido Gezelle en diens
aanbeden student Hendrik van Doorne, en Basiel de Craene.
Bijzonder uitgebreid heeft Erwin
Mortier het dan uitgebreid over het Leielandschap (‘ik ben een topofiel in hart
en nieren’), met Karel van de Woestijne en de kunstenaarskolonie die er
neerstreek. Ook hier weer klinkt de kritische visie door, ‘we zijn een
middenstandsland geworden, dat houdt van trottoirs in rustieke baksteen, opdat
de recreatieve medemens tijdens de zondagse wandeling de enkels niet aan de
drassige bodem vervuilt.’ De Leie als personage dus, maar even goed als topos
waar de antithese tussen de gegoede burgerij (en hun aanhankelijkheid aan het
Frans als cultuurtaal) en de lagere klasse van de bevolking, die mede door de
inzet van een aantal markante voorgangers (Franz Hellens onder meer) de
erkenning van het Nederlands als voertaal en als cultuurtaal betrachtte.
Als appendix bij zijn
beschouwingen keert Mortier aan het slot van zijn Vlaamse vergezichten terug
naar het Oostende van de Belle Epoque en de teloorgang ervan bij het uitbreken
van de Eerste Wereldoorlog.
De overtalrijke en vaak gedetailleerde citaten waarmee
Mortier zijn vergezichten inkleurt, zullen de lezer die oog en oor heeft voor
een stuk literatuurgeschiedenis ongetwijfeld aanspreken. Dat de persoonlijke
bedenkingen van de auteur daarbij enigszins naar de marge van het geheel worden
verdrongen, berust weliswaar op een bewuste keuze, maar het had iets meer mogen
zijn.
Erwin
Mortier:Vlaamse vergezichten, De Bezige Bij, Amsterdam 2025, 163 p. ISBN
9789403136844. Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan