Fabrieksinstellingen vat de manier samen waarop elektronische apparaten zijn afgesteld tijdens het productieproces. Ze vormen de standaard, de ‘normale’ of ‘gemiddelde’ instellingen, bestemd voor de gemiddelde functionele gebruiker. Niets minder, maar ook niets meer dan dat.
Elke individualiteit en afwijking is uit de boze, een storend element dat
vermeden moet worden tot elke prijs. Dat begrip van de fabrieksinstellingen vat
voortreffelijk de wijze samen waarop Kees van Domselaar als dichter in de wereld
staat. Hij is zich bij uitstek bewust van dat algemene niveau, de manier waarop
alle mensen gelijk zijn. Sterker nog, in feite verschillen mensen nauwelijks
van andere elementen uit de kosmos, en zelfs niet van de objecten die ze
fabriceren.
Die
routine is wat het leven gaande houdt, maar anderzijds is de dichter net
gefascineerd door de subtiele ‘Bijwerkingen’, zoals de titel luidt van de
omvangrijke eerste afdeling uit zijn nieuwe bundel. Het geijkte patroon mag dan
wel toonaangevend en onafwendbaar zijn, net de mogelijkheid om daarvan af te
wijken maakt ons leven extra zinvol. En meer dan de gemiddelde mens is de blik
van de dichter geoefend om die subtiele bokkensprongen van het toeval te
registeren en vast te houden. Net die spanning tussen het gewone en het
ongewone maakt deze gedichten bij momenten onweerstaanbaar. Van Domselaar voert
zijn lezers mee in de routine van iedere dag, maar onderweg kantelt het vers en
in revelerende pointe.
Vanaf de eerste bladzijden wordt onderstreept dat ons
bestaan in feite het resultaat is van toeval, en dat wij als individuen niet
meer zijn dan stofjes of kleine schakels in een eindeloze geschiedenis. Die
focus op de inherente lichtheid van het bestaan leidt tot een scherpe analyse
en een louterend perspectief maar vooral tot relativering. De dichter kijkt
welwillend terug op zijn verleden, maar hij is daarbij niet zielig
melancholisch. Zelfs de permanente aanwezigheid van de dood staat humor niet in
de weg. Heel wat gedichten richten zich tot overledenen in zijn kennissenkring,
maar het verdriet om het afscheid slaat om in grappige herinneringen en
bedenkingen. Het contrast tussen dood en leven wordt daardoor even opgeheven.
Ook zijn eigen sterfelijkheid wordt opgevat als iets om zich niet druk over te
maken. Het is verfrissend om poëzie te lezen die weigert zich in te schrijven
in de bovenstroom van trauma’s en tragiek, maar af en toe beseft de lezer toch
ook wel dat de dichter hem die lichtvoetigheid en die relativering aanpraat,
dat de dichter in feite ook voor zichzelf een scherm optrekt dat slechts
gedeeltelijk aan de werkelijkheid beantwoordt.
De zelfportretten in de bundel laten inderdaad zien hoe de
kracht van Van Domselaar allereerst ligt in het door hem gekozen perspectief,
dat ‘apart’ is maar toch een grote vanzelfsprekendheid laat zien: zijn blik
neemt de lezer over en opent vaak nieuwe perspectieven op een vertrouwde
realiteit. Even belangrijk is echter de talige trefzekerheid van deze
gedichten. De verwoording wordt tot de kern herleid, maar de dichter probeert
tegelijk ver te blijven van al te grote abstracties en woorden (ook daarover
schrijft hij bijzonder ontmaskerende verzen). Hij maakt zich weinig illusies
over de eeuwigheid van zijn lyriek, maar toch gaat hij steevast op zoek naar
sprekende paradoxen en behendig geformuleerde aforismen.
En toch, het beste in deze bundel is tot het laatst
bewaard. In de afsluitende reeks laat Van Domselaar zijn alter ego, een jong
gestorven poëet met grote ambities, aan het woord. Dat resulteert in een reeks
prachtige korte fabels, waarin twee merels het hebben over de liefde en het
bestaan. De soberheid is hier briljant, en de diepgang van deze kleine
miniaturen is ronduit indrukwekkend. Van Domselaar treedt met deze bundel
inderdaad uit de schaduw van zijn bescheiden werk.
Kees van Domselaar: Fabrieksinstellingen. Gedichten, De
Arbeiderspers, Amsterdam 2024, 69 p. ISBN 9789029553193. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan