Noem mij David,
de nieuwe poëziebundel van René Huigen (Alkmaar, 1962), is een indringende en
soms wat gekunstelde analyse van de taal van het bestaan. Dat klinkt een beetje
zweverig, maar voor prozaïst en dichter Huigen is ‘leven’ heel sterk met de
ruimte van het woord verbonden. Hij prakkezeert nogal wat af in zijn analyserende
poëzie. Zijn gedichten nemen in dat proces gevarieerde vormen aan. Ze zijn soms
nogal proza-achtig en er zijn zelfs gedichten die zich als ‘muren van taal’
voordoen en die daardoor moeilijk doordringbaar zijn. Opvallend is dat veel van
de gedichten een uitgangspunt vinden in kunst van anderen. Het titelgedicht bijvoorbeeld
voert de David van Michelangelo als mijmerend ‘personage’ ten tonele. David
levert in feite commentaar op degene die hem schiep.
Het lijkt erop dat Huigens gedichten
autonome instanties zijn die hun dichter becommentariëren. Voor deze indirecte
zelfanalyse haalt Huigen veel van stal. Intrigerend is ‘Dichter van de
toekomst’ waarin de dichter de maker is van ‘machientjes van taal’. Dit gedicht
is niet het gestolde eindproduct van wat in de bovenkamer van de dichter
plaatsvond, maar heeft iets eigenwijs, het is een soort selfkicker.
‘[…] Naar willekeur
doet hij
aannames waaruit vanzelf de pareltjes rollen
die zonder verder toetsingskader anders dan
het gedicht de
uitgangspunten rechtvaardigen. […]’
Het resultaat van de onder meer met
hulp van andere kunstenaars gepoogde zelfanalyse is het ongenaakbare inzicht
dat je uiteindelijk terugkomt bij een of misschien wel ‘het’ begin. Een besef
dat gelatenheid zou moeten opleveren. Het strevende bestaan leidt uiteindelijk tot
gelatenheid. Het is een mooie paradox.
‘[…] het finale punt waarop hij
inclusief zichzelf alles
achter zich kon laten en het terechte
vergeten een aanvang nemen kon […]’
De lezer van de ingespannen
verzen van Huigen zwoegt als het ware mee met de dichter tot het onverwacht
heldere eindpunt, tot het noodzakelijke is gerealiseerd en het vergeten terecht
een aanvang mag nemen. Volgt nog een laatste gedicht ‘De begrijpelijkheid van
het universum’, waarin de dichter, die met hulp van een kraai chaos en gekte
inroept, het ‘Al’ lijkt te begrijpen als een constellatie waaruit de
zwaartekracht zou kunnen verdwijnen. Het gevoel van onrust dat dit gedicht
genereert, past natuurlijk wonderwel in ons huidige tijdsgewricht.
Huigen begon zijn
literaire carrière als een van de Maximalen, een groep jonge dichters die in de
jaren 1980 luidruchtig reageerde op de ingetogen en hermetische poëzie die toen
toonaangevend was. Frank Starik, Pieter Boskma en Joost Zwagerman waren andere
bekende ‘luidruchtigen’. Ook tegenwoordig is er nog een duidelijke scheiding
tussen het hermetisch minimale en het meer op proza lijkende in de poëzie waar
te nemen.
Erg
rustig kunnen we Huigens recente poëzie niet noemen, wel redenerend. Boeiend en
vermoeiend zijn nog twee kwalificaties die zich aan mij opdringen. In ieder
geval is Huigen geen saaie en voorspelbare dichter. In ‘Dichter van de
toekomst’ zit wat dat betreft iets als een credo.
‘[…] zolang hij maar verbaasd en
met een kinderlijke
blik
naar de wereld blijft kijken bestaan er
voor hem geen grenzen,
enkel songlines
voor wie zingend de aarde beërven.
Volksdeuntjes.
Smartlappen. Wereldhits. En aftelrijmpjes.’
René Huigen: Noem mij
David, De Bezige Bij, Amsterdam 2025, 94 p. ISBN 9789403134055. Distributie
Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan