Kampliteratuur recenseren voelt een beetje onkies. Vanuit de leesstoel koeltjes een tekst over de allergrootste horror onder de loep nemen en beoordelen– een tekst die nota bene geschreven is door een
onschuldige ziel die de gruwel aan den lijve heeft ondervonden – nee, die
evaluerende leeshouding is hier ongepast.
Ook Het koude crematorium van Jószef Debreczeni, voor
het eerst uitgegeven in 1950 in Joegoslavië en nu eindelijk vertaald in het
Nederlands, overstijgt in zekere zin iedere kritiek. Debreczeni werd geboren in
1905 en was werkzaam als journalist en dichter, tot hij in 1944 door de nazi’s
naar ‘het land van Auschwitz’ werd gedeporteerd, en later naar Gross-Rosen,
‘archipel’ van werkkampen. Direct na de oorlog schreef hij zijn ervaringen op
in dit huiveringwekkende verslag, waarin zijn wonderlijk observatievermogen als
journalist en zijn stilistische vakkundigheid als dichter een krachtige
kruisbestuivingen aangaan.
Vol afgrijzen en met
een vleugje psychologische interesse beschrijft Debreczeni hoe de nazi’s mensen
in een handomdraai tot beesten omtoveren. Het begin: een met uitgehongerde mensen
volgepropte treinwagon glijdt door het Oost-Europese landschap. ‘We vermoedden
dat we onze bestemming naderden. Tweeënhalve dag geleden waren we in
Bácstopolya in de wagons geladen. Sindsdien hadden we niet meer dan twee keer
meer dan een of twee minuten stilgestaan. […] In een hoek van de wagen liggen
de op elkaar gestapelde lijken. Vier zijn er onderweg al bezweken aan de
verschrikkelijke angst, de honger, de dorst en het gebrek aan lucht.’
Door het gebruik van
de eerste persoon meervoud staat de lezer direct middenin het gebeuren. Medepassagiers
worden aan de hand van enkele goedgekozen details tot leven gewekt: ‘De
slaperige ogen van de bejaarden waren een groteske spiegel van hun afgrijzen.
Zes dagen geleden hadden ze nog in hun mooie oude leunstoelen gezeten en over
de zondagse maaltijd gekeuveld. […] En dan hun dochters. Die hadden gisteren
hun boezems en armen nog met eau de cologne besprenkeld, terwijl ze hun rokken
zorgvuldig over hun knieën drapeerden als ze gingen zitten.’
Al gauw verandert het vertelperspectief naar de eerste
persoon enkelvoud en de tegenwoordige tijd. Nu beschouwen we de onmenselijkheid
door de ogen van Debreczeni zelf en volgen we zijn bittere overlevingsstrijd. Hij
vertelt over de zorgvuldig uitgedachte hiërarchische structuur in de kampen, de
sadistische strategieën om gevangenen bang te houden, het opportunisme van
medegevangenen, de hypocrisie van de bedrijven die met de nazi’s heulen en
waarvoor hij slavenarbeid verricht, en natuurlijk de eeuwige luizen. Debreczeni
wordt van werkplek naar werkplek overgeplaatst, om uiteindelijk zonder
duidelijke reden in het ziekenkamp Dörnhau te belanden, dat hij ‘het koude
crematorium’ doopt. Daar teert hij in een beddenzaal weg tussen de rochelende
en stervende mannen, tot de dag waarop de Russen naderen en de bevrijding lonkt.
Het koude
crematorium is een spannend boek. De lezer ploegt voort in een trance, als iemand
die zijn ogen maar niet van een gruwelijk tafereel kan afwenden. Debreczeni doorspekt
zijn verslag met sterke psychologische observaties over mensen die zich eindeloos
oppeppen met een onverbeterlijke hoop of juist langzaam afglijden in een peilloze
verlorenheid. Dit is wat je krijgt als je een mensenkenner met een scherpe pen in
de hel plaatst: huiveringwekkende literatuur. Verplichte kost, punt uit.
József Debreczeni:
Het koude crematorium. Verslag uit het land van Auschwitz, De Arbeiderspers, Amsterdam
2024. 248 p. ISBN 9789029550840. Vertaling van Hideg
krematórium door Frans van Nes. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan