De waterstandbeelden voert je langs een schimmenwereld
waarin een aantal teruggetrokken figuren om elkaar heen bewegen. Half verbaasd
en dankbaar, maar ook half bedroefd zoeken ze hun weg en volgen daarbij het
toeval en vaak al ten dele vervaagde herinneringen.
Het staat Beeklam, de
hoofdpersoon, wel nog bijzonder helder voor de geest hoe hij als kind door zijn
vader op de hoogte werd gebracht van de dood van zijn moeder: ‘Gewoon eerder
dan wij heengegaan door de deur naar die wereld van licht, waar alles straalt.’
Verder geen blijk van troost of warmte, alleen nog enkele hoogdravende woorden
over hoe ze op een dag gedrieën opnieuw verenigd zouden zijn.
De band tussen vader en zoon werd
nooit innig. Vaak bewandelde Beeklam daarom ‘de wegen der conversatie, als een
dame die op een modderig pad haar rokken optilt’. Die afstandelijkheid dreef hem
op jonge leeftijd naar andere oorden, weg van zijn vader. Hij trok zich terug
in de kelder van een donker huis in een doodlopende steeg, niet ver van de
haven van Amsterdam. Daar leefde hij samen met zijn verzameling standbeelden,
die er met hun voeten in het water stonden. De sculpturen verbeelden zijn pijn
en stilte, twee grondtonen in Beeklams bestaan. Ook staan ze voor hem symbool
voor een verloren gegane wereld, waar volmaaktheid nog bestond.
Soms ging hij de
straat op en gluurde dan binnen in woonkamers van anderen. Als hij daarbij al
eens een zweem van ‘huiselijke vertroosting’ zag, dan vond hij die schokkend.
Toch ging zijn eenzelvige aard in zijn jeugd gepaard met een vage hunkering
naar een dubbelganger, naar iemand met wie hij samen dezelfde weg kon afleggen.
Een glimp van zo’n evenbeeld zag hij als vroegoude jongen in de hovenier van de
botanische tuin. Beeklam vermoedde meteen dat hij te maken had met iemand die
de omgang met zijn medemensen even vermoeiend vond als hijzelf. En inderdaad, ze
waren het erover eens: gezelschap was ‘niet als de bloemen die punctueel de dag
afsluiten’.
Beeklam
benoemde deze Victor op staande voet tot zijn bediende. Er ontstond tussen hen
een wederzijdse afhankelijkheid, die voorzichtig ook ruimte liet voor
onuitgesproken genegenheid. Samen zaten ze de tijd in Amsterdam uit, tot
Beeklam op zeker ogenblik besliste om zijn kelder voorgoed te verlaten. Hij
ontdeed zich van zijn beelden en keerde met Victor terug naar waar hij vandaan
kwam. Daarop begint het tweede deel van het boek, dat als een soort
weerspiegeling werkt van wat voorafging.
Nu is Katrin de centrale figuur.
Ze woont in een paviljoen dicht bij de zee. Het eigenzinnige bouwwerk verenigt
ideeën uit het Oosten en uit de Zwitserse Alpen. In de zomer oogt het omliggende
landschap vriendelijk, in de donkere maanden is het een eerder gure plek, die ‘enkel
verhaalde van dode zeelieden en schipbreuken’.
Katrin deelt het paviljoen met
de weduwnaar Kaspar. Is hij haar vader? Als het zo is, dan wil hij het niet met
zoveel woorden gezegd hebben. Bij hen is Lampe in dienst. In het eerste deel
maakten we al kennis met hem als bediende van Beeklams vader. Ook twee
vriendinnen van Beeklams overleden moeder waren hier rond. Dit gezelschap blinkt
eveneens uit in karige, avondlijke conversaties. Het is dan ook met enig
ongemak dat ze het bezoek van Beeklam en Victor tegemoetzien.
De Zwitsers-Italiaanse Fleur
Jaeggy (Zürich, 1940) schreef De waterstandbeelden in 1980. Twintig jaar
later zoomde ze in SS Proleterka opnieuw in op een kaal
bestaan. Deze roman gaat over een naamloze vrouw die ook van kindsbeen af
geoefend is in onthechting en in haar latere leven verstoken blijft van geloof,
hoop en liefde. Eenzelfde soort gemis speelt de karakters parten in de
schrijnende verhalenbundel Ik ben de broer van XX. Daarin zijn
sommige personages fictief en komen andere uit Fleur Jaeggy’s eigen entourage,
zoals Joseph Brodsky, Oliver Sacks en de Oostenrijkse schrijfster Ingeborg
Bachmann (1926-1973). Met die laatste raakte Fleur Jaeggy in de jaren zestig in
Rome hecht bevriend. Aan haar heeft ze De waterstandbeelden overigens opgedragen.
De
waterstandbeelden is deels verhalend en deels gestructureerd als een
theaterstuk. In dit breekbaar getoonzette boek verlost Fleur Jaeggy figuren uit
een bevreemdend scala van poëtische beelden en herinneringen. Ze speelt met
spiegeleffecten die zowel voor verwarring als voor herkenning zorgen. Zo creëert
ze een tijdloze droom waarin teruggetrokken zielen slechts aarzelend de
betovering van de eenzaamheid durven op te schorten.
Fleur Jaeggy: De
waterstandbeelden, Koppernik, Amsterdam 2022, 109 p. ISBN 9789083262116.
Vertaling van Le statue d'acqua door Hilda Schraa. Distributie De Wolken
© 2024 | MappaLibri