Ik denk dat ik ontvoerd ben

8+ - ‘Gedichten’ noemt Pim Lammers (1993) zijn in Ik denk dat ik ontvoerd ben gebundelde stukjes proza voor kinderen. Ach ja, die poëzie. Zij is niet beschermd, helaas. Je kunt van alles ‘gedicht’ noemen. Maar zo werkt het niet. Het wezen van de poëzie kun je niet weglaten uit gedichten. Of het nou om gedichten voor kinderen of voor volwassenen gaat: de taal van het ware gedicht onderscheidt zich overduidelijk van wat men ‘proza’ noemt. Een dichter laat woorden ontsnappen aan het zinsverband en brengt dan op een bijna onmogelijke manier in stukjes taal een betovering of ontroering tot stand. Soms balanceert hij met zijn woorden zelfs op de grens van het begrijpbare. In de dichtkunst kan veel.  

Lammers slaat met zijn gedichten voor kinderen de plank mis. Anekdotes opsieren met wat rijm en een soort strofevorm levert geen poëzie op. Wat heeft Ik denk dat ik ontvoerd ben jonge lezers verder te bieden? Tsja, eigenlijk een vorm van verwarring. Jeugdige lezers verschillen niet veel van oudere lezers waar het gaat om een identificatiemogelijkheid met de personages die optreden in verhaaltjes. Maar bij Lammers krijgt de acht-plusser niet de gelegenheid om te wennen aan de wezens die in de voorgeschotelde taferelen een rol spelen. Steeds opnieuw moet je je afvragen in wat voor gezin en in wat voor situatie je nou weer terecht bent gekomen. Springen van hot naar her, steeds weer andere personages en situaties: dat doet het inlevingsvermogen van een jeugdige lezer geen goed.
 
Sterk aanwezig is de behoefte van de schrijver om diversiteit in zijn werk tot uitdrukking te brengen. Er wordt frequent en overwegend subtiel aandacht voor diversiteit gevraagd in Nederlandse jeugdboeken, maar in Ik denk dat ik ontvoerd ben gaat de schrijver volgens de methode ‘van dik hout zaagt men planken’ te werk. Geen minderheid zo klein of hij komt voor in deze gedichten.
 
Een willekeurige greep: jongens die in het geheim verliefd op jongens zijn, invaliden, een jongen die make-up draagt, mensen van kleur, mensen uit andere culturen, jongens die verliefd zijn op de meester, het twee moedersgezin, een non-binaire Tante Ben etc. etc. Dat is wel wat veel, zelfs voor een kind van deze snelle tijd, ook voor een kind dat zich herkent in een of meerdere situaties. Illustratrice Sarah van Dongen probeert dapper al het diverse in beelden te vangen, maar krijgt door de druk wisselende situaties en gegevens geen gelegenheid om haar verbeelding, als ware het een zich ontwikkelend verhaal, echt uit te werken.
 
In ‘De Wieka-woekaman’ laat Lammers toch nog zien dat hij de diversiteits- en gezinssituaties even kan verwisselen voor iets dat ongedwongen tijdloos is: de kinderbehoefte aan griezelen.

[…]
‘Zolang als ik mij herinneren kan,
woont daar de Wieka-woekaman’.
 
‘de Wieba-woebaman?
Maar dat klinkt ook niet eng!’
 
‘De Wieka-woekaman,’ zegt opa streng.
‘En er bestaat niets
helemaal niets!
griezeligers in dit bos.’
 
‘Maar wat doet-ie dan,
die Wieka-woekaman?’
 
‘Al het engs
dat een zevenjarig kind in 1962
bedenken kan.’
 
Meer poëzie of desnoods meer ‘Wieka-woeka’ zou lezertjes lucht geven en staat gedoseerde aandacht voor het diverse niet in de weg.
 
Pim Lammers, Sarah van Dongen: Ik denk dat ik ontvoerd ben en andere gedichten, Querido, Amsterdam 2022, 117 p. : ill. ISBN 9789045127897. Distributie L&M Books

© 2024 | MappaLibri