Aan de waterlijn

‘Krijgers dansen in mijn hoofd’
 
Het klinkt ongetwijfeld als een cliché te beweren dat Tine Hertmans al lang timmert aan een consistent oeuvre. Maar het is onmiskenbaar uitgesponnen en divers van aard, zoals mag blijken uit haar vele bijdragen aan groepsbundels, een aanzienlijk aantal kinderboeken en een zestal, meestal lijvige dichtbundels, waarvan er een paar meer dan eens zijn herdrukt. Haar gedichten lijken op het eerste gezicht aan de zachte of melancholische kant – en zijn dat ten dele ook – maar wie onder de huid van de daarin opgeroepen herinneringen en gevoelens graaft, ontdekt ook de grimmige keerzijde van haar dichterschap. Ze bezingt niet alleen wat ze in Dansen in het zonlicht (Aspekt 2017) ‘de dans van de getijden’ noemt, die ‘door ons kosmisch bestaan / rennen en razen’, maar zoomt ook in op ‘de dans van de demonen’, waarbij ze de metafoor uitwerkt van ‘de gehoornde god’, die ‘narcistisch zelfvoldaan / op eigen gefabriceerde troon’ de scepter zwaait. En dat zowel in het hoofd van de ik-figuur als daarbuiten.
 
De demonen nemen een heel aangrijpende vorm aan in de therapeutische bundel Tuin van Eden (Demer Uitgeverij, 2011), waarvan in 2014 de Engelse vertaling Garden of Eden (America Star Books) verscheen én in 2020 een ‘herziene uitgave’. Ook in die bundel, die de psychische en fysieke nasleep evoceert van seksueel/incestueus machtsmisbruik en een erg indringend getuigenis vormt, komen ‘demonen’ ter sprake ‘die in huis rondwaren’ en de ik-figuur totaal deprimeren en isoleren: ‘door mijn stigma leef ik in de marge / in een eindeloze décharge’ en wordt de ik gedoemd tot een ‘danse macabre in majeur’. In de recente bundel Aan de waterlijn is de toon doorgaans lichter en hoopvoller, maar ook hier komt het kwaad of een naamloze dreiging herhaaldelijk bovendrijven.
 
Dat de demonen waarvan eerder sprake vooral mentaal of psychisch van aard zijn, blijkt uit menig gedicht. Zo opent ‘condor’ met de volgende korte, bijna staccato aandoende, rijmloze verzen:
 
‘letters maken nesten
in mijn hoofd
ze fladderen en zingen,
wringen zuchtend om
doorheen het taaie
membraan van vastgeroeste
ideeën door te dringen’.
 
Kan deze verzen een zekere ambivalentie niet worden ontzegd, in ‘wolven’ wordt de viscerale angst voor de ‘wolven / van de nacht’ in de openingsverzen onomwonden zo verwoord:
 
‘krijgers dansen in
mijn hoofd
voorbij de ommuurde
vestingen van mijn hart,
snellen in galop naar
een illusoir atlantis
onder aardschokken van vastgeroeste smart’
 
Het meest beklemmende gedicht vind ik ‘amour noir’, dat thematisch lijkt aan te sluiten bij Tuin van Eden. In ieder geval kan het lange gedicht gelezen worden als het onverbiddelijke verslag van een aanranding of verkrachting. In het hart ervaren kloppen de volgende niet mis te verstane verzen: ‘ik hoorde de doden zuchten / en liet mij, willoos als een / wassen pop, door jouw / ruige liefde bevruchten’. Dat het gedicht eindigt op ‘geronnen bloed’ kan niet verbazen voor wie heeft gemerkt dat het bloedmotief alvast deze gedichten van Hertmans dooradert.
 
Los van de veeleer macabere toon die in de geciteerde verzen opklinkt, steken gelukkig ook heldere herinneringen aan vroeger de kop op, al is enige weemoed of nostalgie nooit ver weg. Dat geldt bijvoorbeeld voor ‘herinnering met gouden randen’, ‘lieflijk bergenkruis’, ‘feest aan het water’ (over de Gentse feesten) en ‘gallische hoeve (Destelbergen)’ (over de viering van een zonnewende) en ‘anarchie’, dat ondanks de titel, eindigt met de volgende existentiële belijdenis:
 
‘ik zoek mijn simpel zijn
in het licht van de natuur,
bij wezens waar ik in
volheid mee verweven ben
in kosmische verbondenheid’
 
Opmerkelijk genoeg vertonen veel van de hier opgenomen gedichten een binaire of antithetische structuur, waarbij de herinnering aan een vervlogen geluksmoment geplaatst wordt tegenover de minder opwekkende beleving van het nu/heden. Zo staan in het al aangehaalde ‘herinnering met gouden randen’ de volgende twee beelden loodrecht tegenover elkaar: ‘toen kon ik nog dromen /van groot geluk dat in / de verte lag te blinken’ versus ‘nu ben ik oud en / stram van leden’. Hetzelfde geldt voor ‘vaderschap’, waarvan de eerste strofe begint met ‘ik ben een man / in de kracht van / mijn leven’ en de tweede met ‘ik ben een man / in de avond van / mijn leven’. Uiteraard spreekt daaruit een zekere mate van verslagenheid die bijna elke aanzet tot euforie in de kiem smoort.
 
Hoewel de bundel veel geladen emotionele beelden bevat, die soms donker en soms zonnig van inslag zijn, heeft het gedicht ‘in het spoor van Reynaert’ mij – wellicht ook om persoonlijke redenen – sterk aangesproken. Ik citeer het graag integraal:  
 
‘ik trad er in jouw
sporen, trok door velden en
tussen wiegend koren,
ik nestelde mij aan
de boorden van jouw
meanderende stroom,
ik zwierf in jouw area,
doorkruiste sparrenbossen
en ademde de lucht die jij
destijds door eigen longen stiet,
een iele droom
 
menigmaal aanhoorde ik
jouw verhaal en onderwijl
bracht ik mijn kroost groot
op jouw bodem;
op wandel met alerte honden
staan zij plots pal, hun
neuzen wijzen in de wind
en kijk: een telg van
jou, een vossenkind
 
ze worden talrijk, driester ook,
moeten alweer schuilen voor
de nacht en voor geweren;
de plaats die ik hartstochtelijk
bewoon, zal eeuwig gelieerd zijn
aan jouw naam, hier span jij de kroon,
reynaert.’
 
Ik onthoud me van al te veel commentaar, maar wijs er toch graag op dat ‘jouw meanderende stroom’ een knipoog is of kan zijn naar ‘pade […] crom ende menichfoude’ uit Van den vos Reynaerde. Bovendien personifieert de ik-figuur het roofdier, heeft ze het over ‘een telg’ en ‘een vossenkind’ en identificeert ze zich zowel mentaal als topografisch voorgoed met de vos in de slotverzen, die nadrukkelijk eindigen met het woordvers ‘reynaert’. De dichteres komt, wat dat betreft, in de buurt van Emma Crebolders heerlijke bundel Dansen met een vos (De Koperen Tuin 1998). Ten slotte kan het eerste vers van de slotstrofe (‘ze worden talrijk, driester ook’), behalve als een verwijzing naar het feit dat vossen overal opduiken, ook metaforisch gelezen worden als een allusie op de wel vaker geciteerde ‘tijdsklacht’ uit Reynaerts historie waarin precies op hun driestheid wordt gewezen: ‘van Reynaert is een groot zaet / gebleven dat dair nu zeer op gaet’.* Hertmans heeft hoe dan ook een thematisch verwant gedicht geschreven én een beklijvende bundel, waarin net dit belijdenisgedicht helemaal op zijn plaats is.
 
*In vrije vertaling: ‘Reynaert heeft veel nakomelingen gekregen, die nu erg in aanzien staan’. Of in de vertaling van Arjaan van Nimwegen: ‘Reynaert heeft een groot nageslacht nagelaten, dat voortdurend groeit in macht’ (1979). Met dank aan Rik Van Daele.
 
Tine Hertmans: Aan de waterlijn, Uitgeverij Inkt, Aalst 2022, 72 p. ISBN 9789083274508


© 2024 | MappaLibri