Loslaten, hoe doe je dat?
In een kleine kamer van een
verpleeghuis ligt een vrouw van bijna vierennegentig, net geen vijfenveertig
kilo, vrijwel doof en blind, naar lucht te happen. Het is augustus en erg heet.
De kamer is een oven. Nu het einde van een lange strijd in zicht is, zit
Eveline zeven uur per dag aan het sterfbed van haar moeder. Ze voert haar vla
met paracetamol, telkens een, twee hapjes, tot moeder uitgeput is van het slikken.
Samen, elk op hun manier, doen moeder en dochter wanhopige pogingen te
aanvaarden wat onafwendbaar is. Wanneer haar moeder slaapt, gaat Eveline aan de
tafel naast het bed zitten, met uitzicht op de binnentuin. Ze maakt
aantekeningen voor Lucht.
Lucht is het relaas van een stervensproces, het
logboek van de laatste, slopende maar ook heilzame weken die Eveline van de
Putte aan de zijde van haar moeder wilde, kon, mocht doorbrengen. Een jaar lang
nam Eveline de mantelzorg voor haar moeder op zich. Nadat ze anderhalf jaar
eerder op een nogal ongelukkige manier afscheid moest nemen van haar vader, wil
ze nu aan haar moeders zijde blijven, tot het einde.
De korte gesprekjes tussen
moeder en dochter gaan meestal over primaire behoeften (eten, drinken,
ontlasten en slapen) en nu en dan over een gedeelde herinnering aan toen het
beter was. Omdat ze niets meer ziet en almaar zwaardere medicatie krijgt, heeft
moeder steeds vaker wanen en angsten. Eveline kan haar niet langer in een rolstoel
mee naar buiten nemen. Moeders lichaam laat het afweten, dooft uit, maar haar
geest blijft vechten. 'Ik wil naar huis!' Onmogelijk. Eveline kan haar niet de
permanente zorg bieden die ze in deze fase nodig heeft. 'Er zijn, dat is het
enige.'
Vanop
haar werkplek slaat Eveline het meeuwenjong in de binnentuin gade. Ze doopte
hem Dik en kijkt dagelijks reikhalzend naar hem uit. Parmantig, op grote
voeten, stapt Dik in de tuin rond. Zijn ouders voederen hem. Maar vliegen wil
hij niet. Metaforisch verweeft Eveline het verhaal van het opgroeiende
meeuwenjong met dat van het levenseinde van haar moeder: een onontkoombare
cyclus van leven en dood.
's Middags eet Eveline in het verpleeghuis. Ze krijgt er
alle steun en ruimte van het personeel en is intussen gewend geraakt aan de
vaste rituelen in het huis. Zo leerde ze er de 'grijze kinderen' kennen:
uitgeputte mensen met 'wazige ervaringen' en 'kronkelende mijmeringen', die
'veel te langzaam doodgaan'. Maar het is niet al kommer en kwel. Er wordt volop
gefantaseerd en nu en dan ook gelachen. Eveline bewaakt haar eigen zin voor
humor en gevoel voor het absurde. Wanneer er na dagenlange hitte een onweer
losbarst, begint een honderdjarige in de leefruimte uit volle borst te zingen:
'Als een schip op zee gebleven is, als de klok van Arnemuiden.’ Het duurt niet
lang of de hele tafel zingt mee.
Ter compensatie voor de zwaarte aan het sterfbed gaat
Eveline wandelen in de Zeeuwse duinen, zwemmen in zee of onkruid wieden in een bloementuin.
Vredige ontmoetingen met planten, vogels en vlinders zijn voor haar medicijnen
tegen 'de bitterheid van verval en afscheid'. Uit noodzaak opent ze zich
gaandeweg meer voor schoonheid in de buitenwereld. Hoe kan ze haar moeder
helpen het mooie te zoeken in de 'monotone, kwellende duisternis'. Beiden
worstelen met schuldgevoelens. Moeder blijft maar iedereen bedanken. Ze kan het
moeilijk verkroppen om afhankelijk te zijn. 's Avonds, voor ze afscheid neemt
en naar huis rijdt voor een broodnodige nachtrust, niet wetend of ze haar
moeder de volgende dag nog levend zal aantreffen, verlaagt Eveline de
hoofdsteun van het ziekenbed en legt haar warme handen op haar moeders gezicht,
tot ze in slaap valt.
Samen, elk op hun manier, verdwalen moeder en dochter in de
tijd. Verwarring, herhaling, vertraging, stilstand.
Eveline pleegt overleg met de
artsen en verpleegkundigen om het haar moeder zo comfortabel mogelijk te maken.
Nu eten of drinken, door het hoge risico op verslikken en stikken, nauwelijks
nog mogelijk is, wordt er overgeschakeld op morfine. Eveline botst niet alleen
op de grenzen van haar moeders lichaam en leven, maar ook op haar eigen
grenzen. 'Het voelt alsof ik voor jou moet kiezen tussen voor altijd slapen of
nog een beetje wakker en aanspreekbaar zijn. Het voelt alsof ik voor jou moet
beslissen over leven of voorgoed de deur dichtslaan. Maar dat wil ik niet.'
Terwijl ze
haar moeder in een steeds diepere slaap ziet wegzinken en Dik in de tuin vol overgave
zijn veren ziet poetsen, komt er een vreemd soort rust over Eveline: 'een
vertrouwen dat de zee, de maan en de sterren me de weg zullen wijzen als jij er
niet meer bent.' Onmacht maakt plaats voor aanvaarding.
'Ik ben je ogen, je oren. Je
handen. En jij bent mijn hart.' Eveline van de Putte schreef Lucht in de
jij-vorm, de intiemst mogelijke manier om over haar moeder te schrijven.
Vierentwintig dagen lang, iedere dag, ieder moment, nam ze afscheid. Lucht werd een oefening in naakte confrontatie en
milde meditatie. Balancerend tussen afstandelijkheid en intimiteit, maakt
Eveline de frustratie, de verstilling en het inwaarts keren die samengaan met
een dergelijk afscheid, tastbaar.
'Liefdevolle zorg is maatwerk,
improviseren en buiten de lijntjes kleuren.'
In een hartstochtelijk en
overtuigend pleidooi voor mantelzorg als basisrecht, breekt Van de Putte een
lans voor de tijd en ruimte die iedere mens zou moeten krijgen – met
volwaardige ondersteuning – om het stervensproces (dat immers even ingrijpend
is als geboren worden) van een ouder te begeleiden en verzekerd te kunnen zijn
van elkaars nabijheid.
Eveline van de Putte: Lucht, De Brouwerij, Maassluis 2022,
236 p. ISBN 9789083114569
© 2024 | MappaLibri