Rudolf is een musicoloog die zich al tien jaar
voorbereidt op het schrijven van een boek over zijn lievelingscomponist Felix
Mendelssohn Bartholdy, maar er maar niet in slaagt om daaraan te beginnen. Alle
materiaal heeft hij verzameld, het concept heeft hij in z’n hoofd en hij moet enkel
nog de tekst uitschrijven. Alleen: de pen op papier zetten lukt hem niet. De
frustratie daarover projecteert hij in eerste instantie op zijn oudere zuster.
Zij is naar zijn hoeve op het platteland gekomen om hem te verzorgen en te
helpen, maar hij vindt dat zij hem in de weg loopt. Geen goed woord heeft hij
voor haar over. Elke keer als hij denkt te kunnen starten, is er wel iets wat
hem van de arbeid afhoudt of stoort. In de vorm van lange tirades reageert hij
zich op haar af.
Wanneer zij terugkeert naar Wenen, wordt hem duidelijk dat zij niet
verantwoordelijk is voor zijn impasse en wijt hij zijn schrijfkramp aan allerlei
andere boosdoeners. Zoals zo vaak bij Thomas Bernhard spuwt de verteller
duchtig zijn gal op alles en iedereen, wat tot genadeloze analyses van allerlei
fenomenen en Oostenrijkse huichelachtigheden leidt. Wanneer hij naar Palma de
Mallorca trekt, waar het klimaat aangenamer is voor de longziekte waaraan hij
lijdt, met de bedoeling om eindelijk een aanvang te maken met het schrijfwerk,
wordt hij opnieuw geconfronteerd met het verhaal van Anna Härdtl. Haar leerde
hij kennen bij een vorig bezoek aan het eiland en haar tragische levensverhaal plaatst
zijn eigen beslommeringen enigszins in perspectief. Rudolf noteert genadeloos:
‘We trekken ons meteen op aan iemand die nog
ongelukkiger is.’
Anna spoorde haar man aan om zelfstandige te worden, maar dat liep zodanig
fout dat hij eraan onderdoor dreigde te gaan. Tijdens een reisje naar Mallorca
om hem op te beuren, tuimelt hij van het terras van de hotelkamer op de
betonnen plavuizen. Anna – pas in de twintig – blijft achter met een driejarig
kind; haar echtgenoot wordt in een grafkelder bij onbekenden begraven. Nu hij
terug is in Palma, herinnert Rudolf zich Anna’s verhaal en bezoekt het kerkhof.
Daar vindt hij op de deksteen niet alleen de naam van de man, maar die van haar.
Daarover is hij zodanig ontzet dat hij vlucht naar zijn hotel: ‘Ik trok de
gordijnen van mijn kamer dicht, schrijft Rudolf, slikte verscheidene
slaappillen en werd pas zesentwintig uur later wakker in de grootste angst.’
Ik citeer de
laatste zin in zijn geheel omwille van de twist die deze met zich meebrengt:
‘schrijft Rudolf’, staat er. Wie het begin van de roman er opnieuw bij neemt,
ziet ook in de openingsfrase zo’n tussenzinnetje. Dat betekent dus dat er nog
een verteller is behalve Rudolf, en dat wat we net gelezen hebben niet de
gedachten van Rudolf zijn op dit moment, maar zijn notities die door iemand
anders gevonden zijn. Die gaan uiteindelijk niet over Mendelssohn, maar over
zijn worsteling om te schrijven en ze vertellen het verhaal van Anna. Die half vergeten
geschiedenis heeft blijkbaar een diepe indruk op hem gemaakt. De bedenkingen
die in eerste instantie op zijn writer’s block lijken te slaan – ‘De zinnen
maken ons bang, eerst maakt de gedachte ons bang, dan de zin, dan het idee dat
we die zin misschien niet meer in ons hoofd hebben als we hem willen
opschrijven.’ – hebben dus betrekking op de gebeurtenissen rond Anna. Dat
trauma moet hij eerst kunnen vertellen alvorens hij zijn eigen blokkade kan
opheffen.
De
verteller heeft wel wat autobiografische trekken van zijn auteur (de ziekte, de
hoeve waarin hij woont, de boosheid). Op die manier krijgt het boek ook een
poëticale laag, waarbij het schrijven pijnlijke anekdotes verheldert. Maar
bovenal is Beton een typische
Bernhard: ook in deze kleine roman vindt de lezer de kenmerkende eindeloze meanderende
zinnen vol boosaardige opmerkingen en sardonische observaties. Het is niet
minder dan een prestatie van Ria van Hengel dat ze die in soepel Nederlands
voor de lezers ontsluit.
Thomas Bernhard: Beton, Vleugels, Bleiswijk 2022, 120
p. ISBN 9789493186491. Vertaling van Beton door Ria van Hengel
© 2024 | MappaLibri