3+ - Eeuwenoude bakerrijmen vertalen, het lijkt een onmogelijke
opdracht. ‘Humpty Dumpty’, ‘Incey Wincey’ en ‘Georgie Porgie’ zijn zo heel en
al Brits dat je je ze nauwelijks kunt voorstellen in het Nederlands. Toch heeft
Koos Meinderts de proef met verve doorstaan. Daarbij heeft hij er terecht voor
gekozen de gedichten vrij te vertalen en over te brengen naar een Nederlandse
context. Het levert een bundel sprankelende rijmen op die extra glans krijgen
door de schitterende illustraties van Annette Fienieg.
De bundel komt nochtans moeizaam
op dreef, het lijkt alsof Meinderts zijn ritme nog moet vinden. ‘De dichter en
de ganzenveer’ mist de vaart en de associatieve nonsens van het originele
‘Goose feathers’. Ook de herhaling van de klanknabootsing en het dubbelrijm
(‘pretty fellow’/ ‘fill a pillow’) zijn verdwenen. Alleen al bij de eerste
regels merk je het verschil. ‘Moeder Gans, ik vraag beleefd / of u een veertje
voor me heeft’ heeft nog weinig van de magie van ‘Cackle, cackle, Mother Goose,
/ have you any feathers loose?’ Ook verder in de bundel verliezen enkele
bewerkingen te veel van de klankrijkdom, het ritme of de ongerijmde absurditeit
van het origineel, zoals ‘Pat-a-cake’ of ‘Jemmy Dawson’.
Gelukkig zijn dit
uitzonderingen. Meestal slaagt Meinderts er uitstekend in om de fascinerende
combinatie van rijm, metrum en nonsens te bewaren of zelfs te overtreffen. Je
kunt je vaak zo voorstellen dat zijn vertalingen een eigen leven gaan leiden
als Nederlandstalige bakerrijmen, waardoor ze na verloop van tijd beroemder
worden dan hun maker en van generatie op generatie worden overgeleverd. Neem de
volgende strofe uit ‘Three jovial Welshmen’, door Meinderts bewerkt tot ‘Drie
bijziende Belgen’:
‘One said it was a shop,
the other he said: nay.
The third said it was a house
with the chimney blown away.’
Meinderts
behoudt het ritme en de kern van de inhoud, maar voegt wat zeemansgevoel toe:
‘De eerste
zei: het is een boot.
De tweede zei: welnee
De derde
zei: het is een huis
met heimwee naar de zee.’
Hij vernederlandst niet alleen
personen en plaatsen, maar voegt ook verwijzingen toe naar zijn grote voorbeeld
Annie M.G. Schmidt: zowel de Krullevaar als de spin Sebastiaan duiken op.
Zo steken de
gedichten vol bijzondere vondsten. ‘Under a hill’ wordt ‘languit in een trog’,
wat niet alleen prettig klinkt, maar ook voor extra humor zorgt. ‘Welkrom
thuis’ klinkt het uit de mond van de kromme man. De verliefde kikker zegt niet
langer ‘Heigh ho!’, maar wel ‘Zoenen is lekker, spinazie gezond’, wat lekker
rijmt op ‘leve de liefde, de wereld is rond.’ Mister Rusticap wordt omgetoverd
in de zusjes Speldenkussen, met een spitsvondige woordspeling op het eind:
‘Zusjes, waarheen gaat de reis?/ Pinnig zeiden ze: Parijs!’ Het geluidenversje
‘Bow-wow’ krijgt een verrassend rijm aan het slot:
‘De muis die zegt piep
en de uil zegt oehoe.
De kraai zegt kra-kas,
maar
wat zegt een gnoe?’
Annette Fienieg voegt een extra grapje toe in haar illustratie, waarop de
gnoe een bordje met ‘hallo!’ tussen de horens draagt.
Fienieg voegt overigens wel
vaker grapjes toe. Op het finale schutblad komt de koningin net uit bad,
gewikkeld in een handdoek, een verwijzing naar het ondeugende gedicht waarin de
majoor ‘in zijn nakie’ bij haar in bad zit. Typerend voor Fienieg zijn de vele
grappige en tegelijk gezellige figuren. Of het nu kinderen zijn, dieren of
volwassenen, altijd hebben ze een hoog knuffelgehalte. Omaatjes krijgen een
rode wipneus en vriendelijk uilenbrilletje, heertjes lijken op tuinkabouters en
zelfs de zeereus heeft iets schattigs. De verliefde kikker draagt een hoed met
veer en de muis laarsjes en een alpinomuts. Van de slotprent krijg je het
helemaal warm: een blank en een bruin kindje liggen samen in een bed vol
knuffels. Een meisje zit, duim in de mond, op het bed. Alle drie luisteren ze
naar de volwassen verteller in pyjama op een schommelstoel. Op het bed zit een
uil en erboven hangt een lamp met een lachend gezicht als een volle maan.
Meteen verwijst de prent naar het begin, waarop een jongen in een gelijkaardige
pyjama op schoot zit bij zijn vader.
In het woord vooraf verantwoordt Meinderts de aanpassingen: ze passen
in de traditie van mondelinge overlevering, waarbij elke verteller zijn eigen
versie kan maken. Hij verklapt ook waar zijn liefde voor de volkspoëzie vandaan
komt en hoe hij al in vroeger werk rijmen opnam in die traditie. Ten slotte
geeft hij ook mee hoe treinritten hem hielpen om in het ritme te komen, een
originele kijk op die bijzondere uitdaging die het vertalen van poëzie is: ‘Op
het ritmisch ratelen van de wielen op de rail is het goed rijmen.’
Amsterdam :
Rubinstein 2016, 152 p. + ill. ISBN 9789047621416
© 2024 | MappaLibri