Winterdieren

8+ - We zouden het wel eens vergeten na een winterprik, maar op de polen is de kou nog een pak extremer dan in onze contreien. Met Winterdieren heeft Bibi Dumon Tak het leven beschreven van enkele mysterieuze bewoners daar op de uiteinden van de aardbol. Na een waarschuwing over de plaatselijke temperaturen en een kleine, maar fijne inleiding op de locatie  zoomt ze in op 23 diersoorten, gaande van nobele onbekenden zoals de muskusos en de belgica antarctica tot favorieten als de keizerspinguïn en de ijsbeer.
 
In haar bijzonder prettige stijl maakt Dumon Tak de dieren voor de lezer heel herkenbaar. Vaak licht ze bijvoorbeeld het familieleven toe of focust ze op de jongen. Voor de lezer een aanpak die in zekere mate tot ‘identificatie’ kan leiden, met onderwerpen als het gezin, opgroeien, je plaats in de wereld zoeken. Ook dicht ze de dieren — voorzichtig — emotie toe. Anderzijds blijft het dier in dit boek de (ondoorgrondelijke) Ander. We komen er lang niet alles over te weten. Wel zorgt Dumon Tak voor inzicht, reikt ze verklaringen aan voor dierengedrag (waarom laten de albatrosouders bijvoorbeeld hun jongen achter?), geeft ze inzicht in de voedselketen (zo schakelt de poolvos over op een ander menu als er niet voldoende lemmingen zijn), en in relaties tussen dieren (de groenlandse walvis en de beloega worden bijvoorbeeld samen behandeld, omdat ze vaak in elkaars gezelschap vertoeven). Ze ontkracht clichés (de zelfmoord van de lemming) en breekt met vooroordelen (over de muskusos: ‘Hallo! Als je zijn vacht eraf zou scheren kwam er echt wel een elegant dier tevoorschijn. Misschien geen gazelle, maar toch zeker geen vetzak die door de sneeuw ploetert.’). Daarbij gebruikt ze een taal die eenvoudig is, maar soepel en zeer beeldend. Zo wordt de muskusos bij haar ‘een verwaaid dennenbos op hoeven’ en de reuzenalbatros is ‘een vogel met vleugels zó lang dat hij daarmee de halve klas aan zijn witte borst zou kunnen drukken’. Een aanval op de muskusos zie je zo voor je ogen: ‘Bij een aanval van wolven vormt de kudde een kring. Kop naar buiten, kont naar binnen. Een bunker met horens.’ De overdrijvingen wil je de auteur dan ook zonder aarzelen vergeven: ‘Lemmingen vermenigvuldigen zich zo snel dat je het op een rekenmachine niet kunt bijhouden. [...] Je knippert even met je ogen, en hup, daar zijn er weer honderd bij’. Het hoort bij de onovertroffen humoristische stijl waarmee ze je moeiteloos voor deze ijzige beestjes warmmaakt. Zo klinkt het wanneer de narwallen ‘een feestje’ houden in ‘de diepvries’: ‘Kom je ook? PS Je wordt niet thuisgebracht.’ Of lezen we: ‘Op de stranden van de eilanden in de buurt van Antarctica wordt het [...] met de dag voller. [...] Er komen [...] steeds meer mannetjes om te kijken of er nog wat te veroveren valt. Het lijkt Scheveningen wel, op een warme zomerdag.’ <br /> 
Bovenal slaagt Dumon Tak er met de grootste vanzelfsprekendheid in om het dier in zijn eigenheid te portretteren. Ze legt de klemtoon op wat dieren kunnen. Zo wekt ze moeiteloos enthousiasme, respect en bewondering op ten opzicht van hen. Ze stelt het dier ook tegenover de mens. Zo lezen we dat de ontwerpers van IKEA het lang niet halen bij het vernuft van het rendier. Gaten, kieren, spleten zijn de Zweedse meubels niet vreemd, en ook de mens laat warme lucht zomaar ontsnappen en heeft hete chocolademelk nodig ter compensatie. Dan zit het rendier met zijn verstelbare neusgaten veel ingenieuzer in elkaar.
 
Dumon Tak benadrukt de schranderheid van dieren, hun zelfredzaamheid (‘Hij [de sneeuwuil] houdt zijn vijanden zo goed op afstand dat sneeuwganzen hun nest het liefst zo dicht mogelijk naast het zijne bouwen. Zo waakt de sneeuwuil niet alleen over zijn eigen kuikens, maar ook over die van anderen’) en hun vermogen tot zelfregulering: de veelvraatvrouwtjes kiezen zelf of ze zwanger worden, wanneer en van hoeveel jongen. Af en toe wijst ze terloops op het met uitsterven bedreigd zijn en de moeilijke omstandigheden waarin deze kanjers en kleintjes het moeten zien te redden. Ze houdt geen moraliserend activistenpraatje, maar wijst er slechts op hoe hard de natuur kan zijn, welke bovenmenselijke inspanningen de keizerspinguïns moeten leveren, hoeveel kilometers de noordse stern moet overbruggen of wat een zuidelijke zeeolifant zoal te lijden heeft. <br /> 
De auteur neemt het op voor haar onderwerp, al komt dat zelden flagrant op de voorgrond (‘Heel soms denk je: jammer, jammer dat deze vriendelijke onderzeeërs [groenlandse walvissen] meer van krilletjes houden dan van bootjes gevuld met juichende mensen’). Veel vaker gebeurt dat heel subtiel en fijntjes, zoals bij de eland: ‘Borden zijn nodig, omdat de eland altijd voorrang neemt op iedereen’. Je verneemt tussen de regels dat de aarde, die de mens zich al te vaak als de zijne toe-eigent, eigenlijk al veel langer ‘elandland’ is: ‘Zo sjouwen die takkeneters al honderdduizenden jaren door de bossen en sinds kort dus ook langs de wegen’.
 
Dumon Tak laat zien hoe klein en relatief de mensensoort is. Deze zoogdierenvrouw met ballen drukt de lezer met de neus op feiten. Ze doet dat bovendien met veel wit en prachtige beelden. En daarom is ze voor mij de Sir David Attenborough van de jeugdliteratuur.

Amsterdam : Querido, 2011, 135 p., ill. ISBN 9789045112237
 
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp 2012

© 2024 | MappaLibri