De band tussen
jeugdliteratuur en de natuur is niet nieuw. Achttiende- en negentiende-eeuwse
teksten over de natuur waren hoofdzakelijk didactisch van opzet, gingen uit van
een superieure positie van de mens en wilden jonge lezers iets leren over het
rentmeesterschap over de aarde. In feite vertellen ze ons meer over de manier
waarop men naar kinderen keek dan over de houding ten aanzien van de wereld
rondom ons en onze plaats daarin. De literatuur van de jaren zeventig van de
vorige eeuw lijkt dan een geschikter vertrekpunt voor een beschouwing op het
begrip van groene jeugdliteratuur. In die periode duiken titels op die direct
getuigen van een bezorgdheid om het milieu. Boeken als Bill Peets The Wump World (Houghton
Mifflinn,1970) en Dr. Seuss’ De
Lorax (1971, Moon, 2012) stellen de manier waarop de mens omgaat met de
natuur ter discussie. Ze bieden een antwoord op de groeiende maatschappelijke
bezorgdheid over het milieu en focussen allebei op het aandeel van de industrie
in de schade die aan de natuur wordt toegebracht.
In
recentere groene fictie voor kinderen worden de schuldigen voor een aangetast
milieu minder nadrukkelijk in één richting gezocht. Opvallend is zelfs de
trend om voor milieuproblemen geen bedrijfseconomische oorzaken te zoeken.
Daarbij wordt gesuggereerd dat we individueel en collectief de
verantwoordelijkheid voor het milieu dragen. Kinderen kunnen de wereld redden
door onder meer het licht uit te knippen of plastic en glas te recycleren. Een
voorbeeld is Megan McDonalds Fleur
Humeur redt de wereld! (Van Holkema & Warendorf, 2003), waarin de
kinderen recycleerbare plastic flessen sparen om zo geld in te zamelen om
bomen te planten in het regenwoud. Nog duidelijker is Ellie Bethels reeks
over Michael Recycle (Worthwhile
Books, 2008), die de avonturen beschrijft van een jonge, milieubewuste
superheld, die de planeet kan redden door spilzieke burgers (inclusief de
kerstman) aan te moedigen om te recycleren. Kinderen zijn ook de redders van
het milieu in Susan Coopers fantasyroman Green Boy (Bodley Head, 2002). Daarnaast is er een groeiend
aantal boeken dat de stempel ‘klimaatfictie’ of ‘CliFi’ draagt, met verhalen
over de wereld na een milieuramp. Zo ook bijvoorbeeld S.D. Cocketts After the Snow (MacMillan, 2012)
waarin een wereld van sneeuw en ijs wordt beschreven. De zeeën zijn
bevroren en de auteur suggereert dat het misschien al te laat is voor groene
fictie om een verschil te maken.
Ecohelden
De tendens om het kind
de rol van ecoheld toe te dichten, blijkt overduidelijk uit deze paar
voorbeelden. Kinderen hebben zelf hun lot en dat van de natuur in handen, zo
lijken deze verhalen te willen zeggen. De boeken mogen dan wel de bedoeling
hebben jong en oud een geweten te schoppen opdat ze tot actie zouden
overgaan, zoals Timothy Morton betoogt, vaak serveren ze stapels schuld en
verlossing zonder zich echt tot de centrale problemen te richten, namelijk hoe
mensen hun leven leiden in de echte wereld.
Julia Mickenberg
en Philip Nel stellen vast dat kinderen opgroeien met afval sorteren,
biologisch voedsel en ecologische producten, maar dat er slechts weinig boeken
voor hen ter beschikking zijn die gaan over de échte veranderingen die nodig
zijn om het tij te doen keren. En los van het feit dat kinderen grotendeels
machteloos zijn als het aankomt op het verwerven van een sociopolitieke stem,
gaat de rol van ecoheld in de echte wereld van mondiale economische expansie de
verantwoordelijkheid van elk bestaand kind te boven. Hoe succesvol zijn groene
kinderboeken dus als het aankomt op hun invloed op het echte leven?
De hoop bestaat natuurlijk dat
groene jeugdliteratuur lezers op een positieve manier kan vormen, hun
betrokkenheid kan vergroten en hun houding kan bevorderen. Niettemin zullen
jonge lezers niet automatisch milieubewuster worden door boeken die een mix van
motieven en boodschappen bieden (Bigger en Webb). Echt activisme vinden we
zelden terug in groene jeugdliteratuur. Zelfs in young adult-literatuur wordt
dit vaak geportretteerd als iets roekeloos of crimineels (denk bijvoorbeeld aan
April Henry’s Torched). Daar
komt nog bij, aldus Suzanne Rahn, dat het moeilijk is om de
langetermijneffecten van kinderboeken, hetzij op een kind, hetzij op de
samenleving, vast te stellen, laat staan ze te meten.
Er bestaat een grote diversiteit
aan overtuigingen en standpunten omtrent de relatie tussen kinderen (en
volwassenen) en de natuur. De ideeën over de natuur, het milieu en de positie
van de mens ten opzichte van de aarde worden ook uiteenlopend gewaardeerd. Door
met een ecokritische bril naar groene jeugdliteratuur te kijken, kunnen we
nagaan wat we jonge lezers precies vertellen over het ecosysteem en hun plaats
daarin. We kunnen onderzoeken welke boodschappen in dovemansoren vallen en
waarom. Neem nu de boeken die de aandacht vestigen op het regenwoud, ver weg
van ons eigen dagelijks leven (dat overigens zijn eigen bedreigingen kent). Het
is niet zo moeilijk om het over de redding van het regenwoud te hebben,
waarvoor er kant-en-klare lespakketten bestaan en waarvoor niemand naar buiten
hoeft te gaan en zijn handen dient vuil te maken. John Stephens meent: ‘In de
praktijk is een oproep bij een kinderpubliek om het regenwoud te redden nogal
zinloos, afgezien van het bewustmakingseffect dat het teweeg kan brengen.’
Ecocriticism
Ecocriticism
als studiegebied nam een vlucht in de jaren negentig. De bruikbaarste en
duidelijkste definitie is waarschijnlijk nog steeds die van Cheryll Glotfelty,
die stelt dat ecocriticism ‘de studie van de relatie tussen literatuur en de
fysieke omgeving’ inhoudt. Het is een studiegebied dat ‘de verbanden tussen
natuur en cultuur, in het bijzonder de culturele artefacten van taal en
literatuur als onderwerp heeft’. De ecokritische praktijk gaat van analyses van
geschriften uit de romantiek en het transcendentalisme, waarin natuur op de
voorgrond staat, tot theoretische beschouwingen over hoe de natuurlijke wereld
– tenminste in het Westen – kan worden gezien als een ‘discursieve constructie’
en als deel van een reeks tweedelingen van macht, zoals mens/natuur, man/vrouw,
volwassene/kind. Ecofeministische benaderingen zijn hier misschien
vruchtbaarder in hun aandrang om die machtshiërarchieën te breken, in het
bijzonder degene die mannen aan de top zetten en dieren, kinderen en het milieu
onderaan (zie het artikel van Alice Curry, De Leeswelp 2014, nr. 3).
Ecokritische benaderingen van jeugdliteratuur ontstonden tegelijkertijd
met ecocriticism in het algemeen. Zowel de tijdschriften Children’s Literature Association Quarterly (winter
1994) als The Lion and the Unicorn (december
1995) wijdden een themanummer aan jeugdliteratuur en het milieu. In 1995 was
het ook het onderwerp van The
American Nature Writing Newsletter (dat later het tijdschrift Interdisciplinary Studies in Literature and
Environment werd). De artikelen in alledrie deze tijdschriften vormen
een goed vertrekpunt om te onderzoeken hoe jeugdliteratuur – met zijn
gebruikelijke focus op de groei van het kindpersonage – toch ook boodschappen
(zowel positieve als negatieve) over het milieu kan uitdragen, en hoe
literatuur voor kinderen vanuit een ecokritisch oogpunt kan worden
bekeken.
In de tweede helft van de jaren negentig gaapt er
echter een hiaat in de ecokritische studie van jeugdliteratuur (afgezien van
een aantal artikelen zoals Karín Lesnik-Obersteins ‘Children’s Literature and
the Environment’ in 1998). Het was pas midden de jaren 2000 dat
jeugdliteratuuronderzoekers het onderwerp opnieuw oppikten, met belangrijke
bijdragen zoals John Stephens’ ‘From Eden to Suburbia’ in 2006.
Daarnaast
moet ook worden opgemerkt dat er geen enkele ernstige ecokritische monografie
over jeugdliteratuur is geschreven, terwijl het bronnenmateriaal nochtans
voorhanden is. In vergelijking met ecokritische analyses van
volwassenenliteratuur blijft de studie van jeugdliteratuur achterwege. Wild Things: Children’s Culture and
Ecocriticism (2004) van Dobrin en Kidd is een van de weinige
publicaties met de omvang van een boek – het is een verzameling essays in
dezelfde geest als de tijdschriftbijdragen over jeugdliteratuur tien jaar
voordien –, samen met de bundel conferentiebijdragen Deep into Nature: Ecology, Environment and Children’s Literature (2009).
Pas in 2013 werd Alice Curry’s ecofeministische lectuur van dystopische
jongvolwassenenromans gepubliceerd (zie De
Leeswelp 2014, nr. 3, p. 136). Daarin wordt betoogd dat ecokritische
studies van kinder- en jongvolwassenenliteratuur verder moeten worden verkend,
niet het minst omwille van de vele raakvlakken met andere domeinen.
Ter discussie stellen
Een ecokritische benadering kan
dus een licht werpen op de manier waarop jeugdliteratuur werkt, en niet alleen
bij teksten die zichzelf als milieuvriendelijk voorstellen. Ze snijdt een
aantal fundamentele kwesties aan, zoals welke informatie aan kinderen wordt
gepresenteerd, en de vraag of (en zo ja: hoe) jeugdliteratuur bewustmaakt maar
niet aanzet tot adequaat handelen, zoals John Stephens’ opmerking over het
regenwoud hierboven al aangaf. Deze zaken gaan hand in hand met ons denken over
het kind, de natuur, en de manier waarop we die laatste voorstellen als iets
statisch, in plaats van iets dynamisch. Boeken waarin de natuur slechts het
decor vormt waartegen handelingen zich afspelen, gaan voorbij aan het feit dat
de aarde een levend systeem is, in constante beweging en in interactie met zijn
bewoners.
Wat betreft de omgang met het milieu, kan het groener
worden van westerse jeugdliteratuur ook een keerzijde hebben. Lezen over de
natuur in boeken kan de fysieke betrokkenheid met de natuur vervangen. Het
jonge lezerspubliek raakt steeds meer verstedelijkt, heeft steeds minder
toegang tot de natuur en ‘prefereert stopcontacten boven het gewone kinderspel’
(Louv), waardoor hun kennis van de natuur afneemt. Groene jeugdliteratuur kan
hun milieubewustzijn verhogen, maar het kan ook een linguïstisch uitstel van
actie worden.
Kinderboeken
op een ecokritische manier lezen, leert ons ook iets over de mate waarin
jeugdliteratuur kinderen als ‘medeplichtig’ of ‘volwassen’ voorstelt. Door
kinderpersonages een hoofdrol te geven, laat de auteur hen de plaats innemen
van volwassenen. Vaak handhaven deze verhalen een status-quo met minimale
concessies aan het milieu, eerder dan dat ze aanzetten tot echte verandering.
Hierbij heeft de ecokritische studie van jeugdliteratuur ook duidelijke links
naar de ecopedagogie, die met verhalen het ecologisch bewustzijn wil
aanwakkeren in het klaslokaal.
Een ander domein binnen
ecocriticism, ‘ecologische rechtvaardigheid’, bestudeert verhalen die nagaan
hoe mensenrechten en sociale rechtvaardigheid gekoppeld worden aan ecologische
kwesties, en ook hoe de schade aan de natuur menselijke gemeenschappen treft
die lang symbiotische relaties met hun natuurlijke habitat hebben onderhouden
(Gaard). Ecologische rechtvaardigheid toont hoe ecocriticism interdisciplinair
van aard is, en dat veel ecocritici ook in de praktijk actief zijn en niet
enkel in de literaire kritiek.
Ecokritische studies kunnen ook een
brug slaan naar plantenstudies en de manier waarop flora wordt voorgesteld.
Denk bijvoorbeeld aan het gebruik van stereotiepe ruimtes in veel
jeugdliteratuur – bijvoorbeeld het boze woud dat reikt van sprookjes tot het
Verboden Bos in de Harry Potter-reeks. Op dezelfde manier kunnen ecokritische
benaderingen van jeugdliteratuur ook een licht werpen op het domein van de
dierenstudies, zeker omdat antropomorfisme een belangrijk gegeven in de
jeugdliteratuur is. Daarnaast blijft ook het idee heersen dat het kind inherent
meer verbonden is met dieren en de natuur in het algemeen dan een volwassene.
Deze onderzoekdomeinen blijven echter grotendeels onontgonnen terrein binnen de
jeugdliteratuurstudies.
We leven momenteel in het ‘antropoceen’,
een tijdperk dat zo genoemd wordt in de erkenning van het (grotendeels
negatieve) effect van de mens op zowel de fauna als de flora. Op dit moment in
de geschiedenis van planeet Aarde ligt het toekomstige welzijn van alle soorten
in het begrip dat de mens niet het middelpunt is van het universum, en dat het
voortdurend schaden van het milieu zowel onszelf als ook de rest van het leven
op aarde schaadt.
Bronnen
Bigger, Stephen and Jean Webb. ‘Developing Environmental Agency and
Engagement through Young People’s Fiction.’ In: Environmental Education
Research, 2010.
Dobrin, Sidney and Kenneth B. Kidd (ed.): Wild
Things: Children’s Culture and Ecocriticism. Wayne State UP, 2004.
Curry, Alice. Environmental Crisis in Young Adult Fiction: A Poetics of Earth.
MacMillan, 2013.
Gaard, Greta. ‘Toward an Ecopedagogy of
Children’s Environmental Literature.’ In: Green Theory and Praxis: The Journal
of Ecopedagogy, 2008 (4.2).
Glotfelty, Cheryll.
‘Introduction: Literary Studies in an Age of Environmental Crisis.’ In:
Glotfelty, Cheryll en Harold Fromm (ed.): The Ecocriticism Reader: Landmarks in
Literary Ecology. University of Georgia Press, 1996.
Greenaway,
Betty. (1994). ‘Introduction: The Greening of Children’s Literature.’ In:
Children’s Literature Association Quarterly 19 (4).
Lesnik-Oberstein,
Karín. ‘Children’s Literature and the Environment.’ In: Kerridge, Richard en
Neil Sammells (ed.). Writing the Environment: Ecocriticism and Literature. Zed
Books, 1998.
Louv, Richard. Last Child in the Woods: Saving
Our Children from Nature-Deficit Disorder. Algonquin, 2005.
Mickenberg,
Julia L. en Philip Nel. ‘Radical Children’s Literature Now!’ In: Children’s
Literature Association Quarterly 2011 (36.4).
Morton, Timothy.
Ecology without Nature: Rethinking Environmental Aesthetics. Harvard University
Press, 2007.
Rahn, Suzanne. ‘Green Worlds for Children.’ In: The
Lion and the Unicorn, 1995 (19.2).
Ritvo, Harriet. ‘Learning from
Animals: Natural History for Children in the Eighteenth and Nineteenth
Centuries.’ In: Children’s Literature 1985 (13).
Stephens, John.
‘From Eden to Suburbia: Perspectives on the Natural World in Children’s
Literature.’ In: Papers: Explorations into Children’s Literature 2006 (16.2).
Sturgeon, Noel. ‘The Power is Yours, Planeteers!’ In: Stein, Rachel
(ed.). New Perspectives on Environmental Justice. Rutgers University Press,
2004.
Thiel, Elizabeth and Alison Waller. ‘Introduction.’
In: Harding, Jennifer, Elizabeth Thiel en Alison Waller (ed.) Deep into
Nature: Ecology, Environment and Children’s Literature (IBBY/NCRCL Papers 16).
Pied Piper, 2009.
Anthony Pavlik (Londen, 1960) doctoreerde aan de universiteit van
Newcastle en doceert momenteel aan de universiteit van Luleå in Zweden. Hij is
lid van het redactieteam van het tijdschrift Children’s Literature in
Education. Zijn onderzoeksinteresses gaan vooral uit naar jeugdliteratuur en
ecocriticism, dierenstudies en het gebruik van literatuur in taalonderwijs,
onderwerpen waarover hij gepubliceerd heeft in onder meer Bookbird en International
Research in Children’s Literature.
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswelp 2014
© 2025 | MappaLibri