8+ - Twintig jaar werkte de Haarlemse schrijfster
Annekarijn Overduin aan haar kinderboekendebuut De toch niet zo eenzame tocht van Torre (2020). Het werd een magische tocht door verbluffende natuurlandschappen,
waarin het mensenkind Torre vriendschap sluit met het aardvolk en elfachtigen.
Hij helpt hen om de tirannieke berglor Walgor, een reusachtige trol, te
verslaan. Dit fantasieverhaal viel bij de lezers meteen in de smaak. Het viel
ook uitgeverij Gottmer op, die het overnam van Uitgeverij Pavlov en het in 2024
opnieuw uitgaf met tekeningen van Sophie Pluim.
In De best wel ongelofelijke terugkeer van Torre keert de jongen in de
zomervakantie, precies een jaar nadat hij de berglor heeft overwonnen, terug
naar de berghut waar oom Fons en het dwerggeitje Natneus wonen. Van daaruit
trekt het drietal op expeditie naar het halfdode bos. Meteen voel je als lezer
een sombere sfeer hangen. Fons en Torre kampen immers nog altijd met dezelfde
zorgen. Fons wil zo graag geloofd worden en blijft onafgebroken op zoek naar het
vreemde wezen dat hij als kind samen met zijn zusje, Torres moeder, heeft
gezien. Torre is ongelukkig omdat zijn broertje Pelle alle aandacht van zijn
ouders blijft opeisen. Bovendien is het conflict met zijn beste vriend Moos,
die hij op een cruciaal moment in de steek liet, het laatste jaar alleen maar
verergerd. Wanneer Fons tijdens zware regenval zijn enkel breekt, rest Torre
geen andere mogelijkheid dan hem achter te laten in hun tent in het bos. Samen
met Natneus gaat hij hulp halen in het dorp. Maar een modderlawine heeft de weg
naar het dorp versperd en Torre beslist op zoek te gaan naar Oude Norf, de
betermaker van het aardvolk. Als lokkertje plukt hij nog snel twee stokoude
kippen, het lievelingskostje van het aardvolk, uit Fons’ kippenhok.
Overduin geeft Torre
en Natneus op hun zoektocht het gezelschap van twee nieuwe personages die
meteen aanspreken. Aira, een meisje van Torres leeftijd, redt hem en Natneus
van de verdrinkingsdood. Ze is een stoere survivalaar die ‘vijf weken en een
dag’ in haar eentje in het bos woont, zonder dat haar ouders dit weten.
Aanvankelijk hult ze zich in een koppig stilzwijgen over de precieze toedracht,
wat natuurlijk nieuwsgierigheid opwekt. Daarna ontdekt Natneus Vosse in het
bos, het dood gewaande zusje van Oude Norf. Ze is zo vergeetachtig dat ze
regelmatig niet meer weet waar ze is, hoe ze heet of wat ze eigenlijk wilde
doen.
Je kan
niet anders dan van haar houden door de wonderlijke combinatie van
hulpeloosheid en zachtheid die ze uitstraalt. Sophie Pluim brengt haar subliem
in beeld. De illustratie waar ze de lezer verloren aanstaart met koolzwarte,
glimmende oogjes, spreekt boekdelen. Haar mond is een nauwelijks zichtbaar
streepje en in haar slordige, grijze haardos zitten takjes en blaadjes. Haar
blik is zo menselijk en tegelijkertijd benadrukken haar bolle aardappelneus,
haar puntige elfenoren en de verschillende mysterieuze tinten groen in de
achtergrond haar magische aard.
Zodra het bonte gezelschap het aardvolk gevonden heeft,
gaan Torres oude vriend Knarf en Oude Norf met hen mee terug om Fons te helpen.
Ook de terugtocht laat Overduin niet rimpelloos verlopen. De bende krijgt het
immers aan de stok met een roedel wolven, wat enkele spannende momenten
oplevert. Oude Norf spalkt Fons’ been en samen brengen ze hem naar zijn berghut.
Fons begrijpt nu wat hij als kind gezien heeft voelt eindelijk erkenning.
Overduin
herhaalt wat in het eerste deel succes had. We lezen schitterende beschrijvingen
van de natuur en het sappige taaltje van het aardvolk maakt van voorlezen
opnieuw een heus avontuur. En bovendien zitten er uitspraken tussen die je toch
even stil maken. Wanneer Knarf weggaat, zegt hij tegen Torre: ‘Wij hoeft geen
afscheid te nemen. Wij zit in elkaars denksels.’ Een goede imitatie van Natneus’
puberale gemekker zal ook bij heel wat kinderen aanslaan. ‘Wíííl je die kippen
alsjeblieft een eind wegzetten? Ik word niet goed van dat geklèèèts!’ Dan zijn
er nog die kleine humoristische details die het verhaal extra laten sprankelen,
zoals bijvoorbeeld de zelfgemaakte tuigjes van de kippen.
Het einde is té zoet. Alle
ontwikkelingen passen te mooi in elkaar, waardoor de verhaallijn in clichés
vervalt. Zowel Aira’s ouders als het gezin van Torre komen met een helikopter
naar de berghut. Een gesprek tussen alle partijen klaart de lucht, maar veel te
bruusk. Torre blijft zelfs samen met zijn gezin in de berghut wonen tot Fons volledig
hersteld is en droomt van ‘een eindeloze zomer’.
Maar het gevoel dat Overduin
opvallend gegroeid is wat de uitdieping van haar personages betreft, overheerst
toch. In dit boek werkt ze de achtergrond van Torre, Aira en Fons met meer
aandacht uit en weeft deze verhaallijnen vaardig doorheen het grotere
fantasieverhaal. Zo krijg je als lezer stapje voor stapje beter zicht op hun
kwetsuren. Langzaamaan wordt duidelijk dat Aira niet de modeldochter kan zijn
die haar moeder zich wenst. Ze voelt zich gevangen thuis. Pas aan het einde kan
Torre tegen zijn moeder gezegd krijgen wat je een heel boek lang woelt wringen:
dat de klas hem nu volledig links laat liggen en hem uitscheldt voor ‘schijtluis’,
Moos op kop. Ook Fons verwoordt aan het einde waarom hij zo verbeten bleef
zoeken. De bijnaam die zijn beste vriend hem in het middelbaar gaf, ‘Fontasia’,
deed na al die jaren nog steeds pijn. ‘Het is moeilijk om in jezelf te geloven
als niemand dat doet.’ Bij alle drie voel je de eenzaamheid schrijnen, door
alles heen. Ik ben benieuwd of Overduin deze evolutie in het derde deel van
deze trilogie zal verderzetten.
Annekarijn Overduin, Sophie Pluim: De best wel
ongelofelijke terugkeer van Torre, Gottmer, Haarlem 2025, 320 p. : ill. ISBN 9789025781521.
Distributie L&M Books
© 2025 | MappaLibri