Paul Demets heeft de jongste jaren meerdere bundels gepubliceerd
waarin hij zijn eigen poëtische project in nauwe dialoog laat gaan met het werk
van beeldende kunstenaars. Het betreft daarbij in feite ouder werk dat nu pas,
na enkele decennia, in gedrukte vorm het licht ziet (maar voor die gelegenheid
allicht ook gedeeltelijk is opgepoetst). Na eerdere ontmoetingen met het werk
van Roger Raveel en Leon Spilliaert ligt nu een bundel voor waarin de
schilderijen en de grafiek van Raoul de Keyser een centrale rol vervullen.
Demets heeft herhaaldelijk met de schilder gesproken (ze woonden niet zo ver
van elkaar) en diverse echo’s van diens uitspraken hebben in de gedichten een
weg gevonden. Het project van De Keyser is in menig opzicht verwant met wat de
dichter voor ogen staat. Ook de schilder vertrekt van een nauwgezette
observatie van de realiteit waarin hij wortelt, om vervolgens door de
introductie van een enigszins ander perspectief tot een grotere vorm van
abstractie te komen. Ook in de gedichten van Demets gaat het veelal om die
zoektocht naar een evenwicht tussen het anekdotische en het meer filosofische
niveau, iets waarbij de dichter zich graag laat inspireren door de inzichten
van kunstenaars en filosofen (in dit geval is een tekst van Jacques Derrida
over het parergon en de grens van het kunstwerk belangrijk geweest).
De bundel maakt
gebruik van al die invloeden en inspiratiebronnen maar gaat toch vooral
resoluut zijn eigen weg. Het geheel is eens te meer bijzonder hecht
gestructureerd in afdelingen, met gedichten die telkens verwijzen naar een
specifiek kunstwerk van Raoul de Keyser maar dat zelden of nooit in concrete
termen beschrijven. Typerend voor dat vruchtbare streven is al de
openingsreeks, ‘Krijtlijnen’. De titel verwijst naar de overbekende werken
waarin de schilder/graficus zijn fascinatie voor het voetbal transformeert tot
uitvergrote voorstellingen van de krijtlijnen die het speelveld afbakenen. Het
is een thema dat meteen tal van mogelijkheden biedt: er is de suggestie van het
spel maar ook de verwijzing naar grenzen, afbakeningen en vormen van
uitsluiting: buiten de krijtlijnen gelden bijvoorbeeld de regels van het spel
niet langer, maar daarbinnen zijn ze bindend. De dichter exploreert op zijn
beurt de mogelijkheden om betekenis te geven via de betekenisloze klanken van
de taal. Daarnaast laat hij zien hoe taal en beregeling voortdurend
interageren, doordat de taal bij uitstek een sociaal communicatiemiddel vormt:
uitsluiting en stereotypering zijn daarbij haast inherente factoren. Dat komt
in de bundel meermaals aan bod, onder meer om de verrechtsing van de
maatschappij aan te klagen.
Belangrijk is vooral de manier waarop kunstenaars en
dichters dat taalsysteem en die esthetische normen naar hun hand zetten om een
soort van zijdelingse en soms subversieve positie in te nemen. Dat artistieke
proces vormt het centrale thema van de bundel, en het wordt in tal van
variaties beeldend uitgewerkt. Er is bijvoorbeeld sprake van een soort van
conceptueel bouwwerk, dat uiteindelijk moet uitmonden in de bewoonbare kamer
van het schilderij en de literaire tekst.
Boeiend is overigens hoe
omgekeerd allerlei ervaringen uit het dagelijkse leven worden
uitgekristalliseerd tot een soort van artistieke ervaring. Dat geldt in de
eerste plaats voor de menselijke verhoudingen: de intieme ervaring van de
geliefde en het lichaam lijkt wel op het subtiel bewerken van het canvas, en in
de reeks ‘Verschuivingen’ wordt de geboorte van een dochter getransformeerd tot
het leveren van een artistieke topprestatie, waarbij het ‘kunstwerk’ ook
zichzelf weet te scheppen. Het zijn vooral dit soort beelden en de verrassende
combinatie daarvan die het meesterschap van Demets laten zien. Op sommige
ogenblikken krijgt deze poëzie weliswaar iets schoolmeesterachtigs, alsof de
dichter het nodig vindt om hier en daar nog een extra toets aan te brengen om
zijn vakmanschap te onderstrepen. Over het algemeen echter is deze bundel een
mooie illustratie van Demets’ geloof in de mogelijkheden van een artistieke
blik, in de kwaliteiten van het materiaal dat kunstenaars gebruiken. De dichter
schrijft daarbij uitdrukkelijk ook naar de lezer toe, wat zich vertaalt in
gedichten die uitnodigen tot herlezing maar die tegelijk ook de conceptuele
abstractie en het emotionele niveau van de ontroering in evenwicht trachten te
houden.
Paul Demets: De hartvinger, Poëziecentrum, Gent
2022, 78 p. : ill. ISBN 9789056553203
© 2024 | MappaLibri