9+ - Paul
Biegel demonstreert in Nachtverhaal dat hij een meesterverteller en taalvirtuoos is. Voor de eerste uitgave van dit
boek (Holland, 1992) verzorgde Lidia Postma de illustraties, voor de heruitgaven,
eerder in de ‘Biegel Bibliotheek’ van Holland en Lemniscaat, en nu bij Gottmer,
tekende Charlotte Dematons. Tegelijk met Nachtverhaal
verschenen ook Het sleutelkruid en De
kleine kapitein bij Gottmer in een
nieuwe, zeer geslaagde vormgeving.
‘...maar ziet, lieve, de zon komt op, ik moet mijn
vertelling staken...’
Met deze woorden van Sheherazade opent Paul Biegel zijn Nachtverhaal. Zoals de sprookjes van
Duizend-en-één-nacht is ook dit een raamvertelling. Het kader is het verhaal
van de huiskabouter die de zorg heeft over het huis van een oude grootmoeder. Hij
doet elke avond zijn ronde om te kijken of alles in orde is, ‘of er geen kaars
was blijven branden, of een lamp was vergeten uit te doen, of er niet nog een
vonk gloeide in de haard of in de asbak, of alle gaspitten waren uitgedraaid,
of er geen kraan drupte, geen leiding lekte, de deuren op slot zaten -- en hij
joeg alle muizen weg, kssjt kssjt, dan gingen ze.’
Op een dag, komt er tijdens een herfststorm 's nachts een
fee aanwaaien. De kabouter durft haar niet te weigeren, al zou hij dat wel
willen omdat het verhaal gaat dat feeën andere wezens beheksen. Omdat de fee er
zo verrafeld uitziet, vraagt de kabouter wat er gebeurd is. De fee vertelt haar
sprookjesachtige geschiedenis in twaalf achtereenvolgende nachten. De
huiskabouter raakt zo in de ban dat hij zijn taken vergeet. Aan het einde van
het verhaal zijn de fee en de huiskabouter getuige van het overlijden van
grootmoeder. ‘De fee was de eerste die hem zag komen: de Dood, eindelijk de
Dood. Hij kwam op het bed en de laatste ademhaling van de oude grootmoeder
klonk als een snik.’
Biegel wordt terecht een taalvirtuoos genoemd. Zijn poëtisch taalgebruik
zit vol alliteraties en assonanties, herhalingen, opsommingen, beeldspraak,
neologismen, en in Nachtverhaal heeft hij zich wel het meest uitgeleefd.
Op allerlei manieren wordt gespeeld met namen en letters: de prinsen die
Isserwel en Isserniet heten, de zwarte kat (ook de zwarte Dood genoemd door
Rat) die Rattepak heet, de slissende Pad en de Rat die letters verwisselt: ‘woorurmen
en peddewissen’.
Sterk is Biegel ook in beeldspraak. Als de fee haar eerste stukken van
het verhaal verteld heeft, betrapt de huiskabouter zichzelf erop dat hij
voortdurend aan haar denkt, wat hij niet wil: ‘Hij gaf een pets tegen zijn
hoofd en hield het scheef om de gedachten eruit te laten lopen, als een restje
vla uit een fles.’ In eenzelfde situatie verderop in het verhaal heet het: ‘Maar
zijn gedachten gingen niet liggen. Het waren er heel veel en ze gingen rond en
rond en rond door zijn kop. Hoe moet dat nou? Hoe moet dat nou? Hoe moet dat
nou?’ Alleen al vanwege die fantastische taalvariaties is het een plezier om
dit verhaal voor te lezen. Biegel kreeg er dan ook een Gouden Griffel voor.
Charlotte Dematons’ prenten zijn grandioos. Sprookjesachtige, vaak etherische
prenten, uitgewerkt met fijne details en mooie verrassingen. Een paar
paginagrote prenten zijn echte blikvangers, zoals het albasten paleis van de
elfen dat oplicht tegen een nachtblauwe hemel, met op de voorgrond de aardse
burcht van de Erlenkoning.
Paul Biegel, Charlotte Dematons: Nachtverhaal, Gottmer,
Haarlem 2020, 159 p. ill. ISBN 9789025773755. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan