12+ - Met Die dag
aan zee schenkt Peter van Gestel de lezer een ijzersterk boek: het laat in
zijn hart en verstand (jonge) mensen groeien tot lieve bekenden die ook
bijblijven als het boek uit is. Nergens doet de auteur uitleggerig, nooit
dwingt hij de lezer in een bepaalde richting te kijken of hem te volgen op
psychoanalytische paadjes. Van Gestel laat zijn hoofdpersonage, het meisje
Sibille (Sip), voelen, denken, dromen, praten, doen, en waarnemen hoe de mensen
om haar heen reageren op elkaar en op de verschrikkelijke gebeurtenis die hun
wat vlakke leven grondig verstoort. De lezer kijkt toe en denkt er het zijne
van.
Sibille vertelt in de ikvorm
wat er gebeurde toen ze twaalf was. Haar vijf jaar oudere broer Cham verdronk
toen in zee, terwijl zij op
het strand lag te slapen. Ze voelde zich niet alleen schuldig, ze begreep ook
niet waarom het gebeurde. Cham was altijd een wat rare geweest, een vrijbuiter:
al snel aan de drank, uithuizig, non-conformistisch, spijbelend op school. Oma
wist het wel: "'t Is een vreemde jongen, meisje, veel te eenzelvig is ie,
dat heeft ie niet van je moeder, ja, van wie dan wel?", waarmee ze wijst
op de gelijkenis tussen Cham en zijn vader. Voor Sip bleef Cham altijd de grote
broer, naar wie ze opkeek maar op wie ze ook erg boos kon zijn. Ze was stapel
op hem en ze "had zielsveel een hekel aan hem". Ze was jaloers op
zijn vriendinnetjes en ze zag hoe het maar niet boterde tussen Cham en haar schilderende
pa, die zich met zijn klassieke muziek opsloot in zijn atelier om daar
piepkleine droeve schilderijtjes te maken. Ma vond dat pa, de kunstenaar, geen
plezier had in Cham, die vooral de stoere bink uithing. Sip merkte hoe Cham
vaak toenadering zocht tot pa, met hem probeerde te communiceren, soms op
puberachtige onhandige manier, zonder dat het echt tot een gesprek kwam:
"Pa keek een keer heel lang naar me en ik dacht: dag pa, hier zit ik, zeg
wat je te zeggen hebt. Hij zag me niet, hij keek naar mijn oor, meer niet, hij
wou goddorie weten hoe zo'n oor in mekaar zit." Ook ma heeft het moeilijk
met pa, de binnenvetter: ze zou een lieve duit geven voor een fikse ruzie. De
gespannen toestand culmineert als Cham de opening van pa's tentoonstelling
verstoort. Hij verwijt zijn pa dat die er niet is als iemand iets tegen hem
zegt. En Sip weet dat pa niet van Cham houdt maar Cham wel van pa, en dat zij
van beiden houdt maar iets meer van Cham. Die probeerde zich na het incident
een tijdje wat beter te gedragen maar hij "bleef een kwaaie hond en was
allesbehalve braaf".
En dan verdrinkt Cham als hij in zee gaan zwemmen is.
Niemand begrijpt daar iets van. Pa, ma en Sip blijven in hun vragen en in
zichzelf gevangen. Het vermoeden groeit dat Chams dood wel eens geen ongeluk
kon zijn geweest, maar ook daarover kunnen ze niet praten. Pa en ma maken
elkaar gek door te zwijgen. Sip vraagt zich af of pa ooit wel geweten heeft dat
hij een zoon had en ze confronteert hem scherp met zijn geslotenheid: "Jij
wilt nooit praten. Nooit. Je staat altijd met je rug naar me toe.' Pa woont
volgens haar zelfs niet bij hen: "hij woont in zijn piepkleine
schilderijen en hij verschuilt zich in de muziek, pas dan wist ie hoe hij zijn
eigen piepkleine wereld op het witte doekje kon toveren." Zijn antwoord is
tekenend: "Ach, een praatje nu en dan kan geen kwaad, het moet alleen geen
gewoonte worden.' Sip ziet ook wat er met ma aan de hand is: "Ze zong die
stomme liedjes van vroeger omdat ze terug wilde naar langgeleden, en dat kon
natuurlijk niet, want ze was nu hier in deze tijd en ze had alleen nog maar een
dochter en die dochter was een heus meisje geworden en lastig als de hel, 't
arme mens wist zich geen raad." Voor Sip komt er immers nog bij dat ze de
dag van Chams dood ook nog voor het eerst ongesteld wordt.
Het kan tussen de pa, ma en Sip
pas beter worden als ze even uit elkaar zijn. Ma gaat een weekje op reis met
tante Jo en Sip logeert bij oma Jeanne, waar ze pa en ma nergens tegenkomt en
waar er alleen vreemde mensen zijn die niets van haar weten. Met oma, een
doortastende pensionhoudster en vaak ook "een bar en boos mens", kan
ze het wel vinden, en ook met het wat zielige hulpje Job klikt het: ze kan met
hen wel praten over haar broer en zijn dood. Toch blijft ze ook tegenover hen
zweven tussen afwijzen en aanhalen, tussen geluk om de aandacht en wrevel. Oma
mag met haar praten maar haar niet aanraken. Sip wil troost maar tegelijk niet
getroost worden. Job vindt ze een zielepiet -- hij heeft een kortsluiting in zijn
hoofd en kan niet lezen -- en tegelijk raakt ze wat verliefd op hem. Dat
vis-noch-vleesgevoelen had ze vroeger ook bij Cham: ze hield van hem en toch
deed ze vervelend.
Na een weekje gaat Sip terug naar huis: ze wil nu met pa over Cham praten,
over zijn leven en zijn dood: "Wou ie dood? Of zwom hij per ongeluk te ver
de zee in?" Makkelijk is dat gesprek niet maar pa geeft zich toch stilaan
wat bloot, en Sip ziet nog maar eens hoeveel pa en Cham gemeen hebben. 's
Nachts loopt Sip de zee in, om te voelen wat Cham voelde, om te begrijpen wat
er met hem is gebeurd, om bij hem te zijn Pa haalt haar uit het water en
vertelt dan hoe hij zijn zoon op het strand dood gevonden heeft, hoe hij
vergeefs nog mond-op-mond toegepast heeft, voor Sip de kus die zo lang
uitgebleven was. Zo kunnen ze beiden na een maand zwijgen, afscheid nemen van
Cham, want "Een begrafenis is niks, hè, da's een kermis."
Peter van Gestel laat
het verhaal voor de lezer groeien in korte, eenvoudige zinnen die zonder veel
logische verbindingswoorden gewoon naast elkaar staan, maar die als vanzelf op
hun plek gevallen zijn zodat ze samen veel meer vormen dan wat woordenreeksen:
"Op het strand had pa Cham eindelijk gekust. Ik moest er de hele tijd aan
denken. Van alles maken we tenslotte een mooi verhaal." De vele dialogen
klinken zo echt dat ze vrijwel zonder wijziging als korte toneelstukjes
gespeeld kunnen worden. Al lees en hoor je er ook al de redundante zinnetjes in
die een gesprek tot een echt sociaal gebeuren maken, toch zit er geen woord
teveel in. De gesprekspartners hebben, zoals in de werkelijkheid, vaak genoeg
aan een half woord, en van de lezer wordt dan zoveel betrokkenheid en
inlevingsvermogen verwacht dat hij al die kleine zinnetjes tot echte communicatie
hoort groeien. Opvallend bij de dialogen is de extreme soberheid van de
inquitformules. Nergens probeert Van Gestel daar stilistisch te koorddansen:
geen gezochte vervangwoorden voor 'zeggen', geen 'goed gevonden' mooie woorden
die moeten suggereren hoe iemand iets zegt. Er staat gewoon: 'zei ik' of 'zei
hij' of helemaal niets. De toon waarop iets gezegd wordt, de reden of het doel
ervan, enz. blijken duidelijk uit wat meegedeeld wordt. Toch worden de
replieken daardoor niet uitgebreider. Met die bondigheid -- tegelijk zowat de
afstandelijkheid van de verteller die het gebeuren al verwerkt heeft -- stapt
Van Gestel ook in de kinderschoenen van de jonge vertelster, Sibille, die
terugkijkt op haar jeugd met Cham en de maand na zijn dood. De auteur verstaat de
kunst ook in beschrijvingen met weinig woorden veel te evoceren, vooral datgene
dat niet zomaar in woorden te vangen is: (bij de begrafenis) "Er stonden
ook wat jongens en meisjes die net zo lang als grote lui waren en net zo knokig
als kinderen."
De werkelijkheid waaruit het hele
verhaal voortvloeit, met al de tragiek en de schuldgevoelens en de pijn, zit al
in de beginzin: "Mijn broer Cham verdronk terwijl ik lag te slapen".
De slotzin van het boek legt het verband tussen die realiteit en de literatuur:
"Van alles maken we tenslotte een mooi verhaal." Daartussen zit dan
de beschrijving van Sips leven met Cham (van toen ze nog erg klein was tot de
dag van zijn dood) en de maand dat ze afscheid van hem moest nemen. De dood van
Cham, in "het jaar van het strand en de zee", toen Sip "twaalf
en nog geen cent wijzer geworden was", ligt middenin het boek. Ook op dat
dramatische moment suggereert de auteur veel meer dan hij schrijft. Hij leeft
zich in de vertelster in, in een kind waarvoor de woorden nog geen
slijtageplekken hebben die andere woorden nodig hebben als stoplappen, een
gekwetst meisje dat de werkelijkheid bezweert door het vreselijke geen naam te
geven.
Dit
boek gaat natuurlijk over de dood, die het leven plots en onbegrijpelijk
overhoop gooit, maar het is ook een evocatie van de fundamentele onmacht van
mensen tot communicatie over het essentiële in het leven. De dood van Cham is
het gevolg van een leven dat geen samenleven is, geen samen beleven, geen samen
bespreken. Alleen een gebeurtenis die het alledaagse gekabbel tot huizenhoge
golven opzwiept kan tot communicatie leiden en dus het samenleven veranderen.
Die dag aan
zee is ook een boek over de zee, over haar aantrekkingskracht, haar
geheimzinnigheid, haar dreiging. Dat blijkt al uit het motto van het boek:
"en gij zult met de zee alleen zijn" (A. Roland Holst). Voor Cham is
de zee "een vrouw. Ze betovert je en slokt je op." Voor Sip was de
zee altijd al niet veel meer dan "heel vervelend veel water". Geen
wonder dat Sip zo geboeid wordt door het sprookje van de kleine zeemeermin, dat
Cham haar op een avond voorleest, als ze met een hersenschudding, door Chams
schuld, in de kliniek ligt. Als het ongelukkige meerminnetje -- verlaten door
de prins op wie ze verliefd is en van haar ziel beroofd door de zeeheks --
verandert "in zeeschuim, omdat ze de lieve prins niet wou
doodsteken", gaat ook Sip "zowat dood van zaligheid en
verdriet". Weer die kinderlijke dubbelheid van gevoelen. Als Cham
verdronken is, wordt de zee een gehaat wezen. Wat ze er voortaan van vindt,
blijkt duidelijk uit haar gedrag ("Met een vuist en een omhooggestoken
middelvinger maakte ik het gebaar waarmee je iedereen op de kast kunt
jagen.") en haar woorden ("Onze-Lieve-Heer kon van mij de pot op. Hij
had de zeeën geschapen en dat vergaf ik hem nooit.")
Een dag aan zee is een
boek van de auteur Peter van Gestel, maar het is ook een boek van de
vertelster, het meisje Sip, en het wordt een boek van elke lezer, die door de
precieze bondige tekst uitgenodigd wordt zelf in te vullen, te lezen wat er
staat, al staat het er niet. Dit boek over omgaan met verdriet, over de
moeilijkheid van communicatie, over de dood en wat hij teweegbrengt in de
nabestaanden, over echte mensen van hier en problemen die nabij zijn, is
genomineerd voor de Gouden Uil 2004. Van mij mag Peter van Gestel de Uil nog
eens krijgen.
Peter van Gestel: Die dag aan
zee, Querido, Amsterdam 2013, 240 p. ISBN 9789045115856.
Distributie L&M Books
Oorspronkelijk verschenen in De Leeswelp
deze pagina printen of opslaan