4+ - Het is een
apart genre, het telboek – en naast de vele inspiratieloze varianten
verschijnen er geregeld prachtige uitzonderingen, zoals Telfeest! van Jaak Dreesen en Soetkine Aps, Nul is een raar getal van Henriëtte Boerendans of 365 pinguïns van Jean-Luc Fromental en
Joëlle Jolivet. Ook Het telboek van Prins
Hayo de Gelukkige tast vrolijk de mogelijkheden van het genre af.
Zo wordt bijvoorbeeld
het tellen niet geïsoleerd, maar geïntegreerd in een verhaal dat niet enkel in
tekst, maar ook in beeld vorm krijgt. Te tellen voorwerpen zijn immers niet
lukraak over de prent verspreid, maar maken deel uit van de setting en
verhaallijn. Ook zijn het vaak varianten van hetzelfde – geen twee identieke
honden, dus, maar een statige hond op hoge poten die wat weg heeft van een
windhond en een knuffelbare keffer: ‘een om onderdoor te kruipen en een om
tegenaan te slapen’.
Met Het telboek van Prins Hayo de
Gelukkige kan Edward Van de Vendel een nieuw genre toevoegen aan zijn al
erg veelzijdige oeuvre. Maar stilistisch is dit boek geen hoogvlieger, al merk
je nu en dan het oog voor ritme in de zinnen. De keuze voor een telboek maakt
herhaling bijna tot noodzaak, en die gaat na een tijd dan ook vervelen. Bij
elke verjaardag krijgt prins Hayo net één geschenkje meer dan de leeftijd die
hij heeft bereikt. De pogingen om aan die sobere verhaallijn wat humor toe te
voegen komen niet altijd uit de verf – of het moest het bijna schrijnende
verkeerd-om wuiven zijn bij Hayo’s eerste doortocht door de stad.
Onuitgesproken maar steeds sterker aanwezig is de eenzaamheid van de prins (o
ironische naamgeving!), tot Hayo het keerpunt van zijn tiende verjaardag
bereikt. Of neen, tien jaar en twaalf dagen – want in een telboek luisteren
getallen nauw.
Matthias de Leeuw blijft trouw aan zijn zwierige stijl waarbij hij kleurige
penseelstreken combineert met een losse lijnvoering in zwarte inkt. Weegt in
eerder werk veeleer de poëzie door, dan lijkt hij hier wat meer aan te leunen
bij het werk van Quentin Blake, dat nonchalanter en wat humoristischer oogt. De
kleurrijke illustraties volgen een vast patroon: na een ‘hoofdstukblad’ waarop de
getallen worden ingeleid, volgt een aflopende prent over een dubbele pagina,
waarna een dubbele pagina met losse, opeenvolgende sequenties en een
uitleidende kleinere prent het deeltje afsluiten. Eens figuren zijn
geïntroduceerd, blijven ze terugkeren, zodat je als lezer automatisch op zoek
gaat naar ‘onvertelde’ verhaallijnen. En je blijft tellen, uiteraard.
Mooi is hoe het boek
in tekst en beeld ruimte biedt aan kinderen die in rekenvaardigheid al een
stapje verder staan, door bijvoorbeeld cijferreeksen van hoog naar laag weer te
geven of getallen uit te splitsen: ‘Toen Hayo 7 werd, stonden er opeens 8
ezeltjes in de tuin. […] 2 ezeltjes waren kleiner dan de andere 6.’ Daar staat tegenover dat
kinderen die aan dit soort tellen toe zijn (de achterflap meldt ‘vanaf 5
jaar’), vaak al uit zijn op complexere verhalen. Kijken en tellen, daar draait
het hier om. En dat kan dan ook in overvloed.
Wielsbeke : De Eenhoorn 2016. [72p.] : ill.ISBN 9789462911130
deze pagina printen of opslaan