Wim
Hofman, autonoom maker van dingen
Op 2 februari 2021 wordt Wim
Hofman 80. Uitgever Querido feliciteert hem met de bundel We vertrekken voordat
het licht is, een keuze uit zijn werk voor volwassenen. Voornamelijk korte
prozastukken, maar ook langere verhalen en een paar gedichten. De titel is
genomen uit een door Hofman vertaalde tekst van Henriette d’Ouissant.
Wim Hofman is buiten de provincie Zeeland eigenlijk alleen
bekend als (onconventioneel) schrijver van jeugdboeken. Die zitten vol
eigenaardige en eigenzinnige personages die menigmaal bizarre avonturen beleven.
Happy endings zijn niet verplicht, de zwarte kanten van de samenleving mogen
aan de orde komen. Hofman zelf maakt overigens voor zijn werk geen onderscheid
tussen dat voor kinderen en voor volwassenen, hij vindt dat hij een autonoom
maker van dingen is. ‘Ik denk aan mezelf als ik schrijf’, zegt hij in een
videoportret (2006) van Omroep Zeeland. Zijn weigering om in hokjes te denken
ziet Bregje Boonstra (in de kleine monografie die verscheen bij de grote
Hofman-tentoonstelling in het Letterkundig Museum in 2006) als een verklaring
voor zijn enigszins marginale positie in het jeugdliteraire veld, terwijl hij
tóch volop aanwezig is: door de vele prijzen en bekroningen, waaronder twee gerenommeerde
oeuvreprijzen: de Theo-Thijssenprijs (1991) en de Max-Velthuysprijs (2013)
In de receptie
van zijn werk speelt het onderscheid tussen jeugd- en volwassenenliteratuur
nochtans volop. Verschillende boeken werden te zwaar, te somber of te absurdistisch
gevonden voor kinderen. Het sterkst kwam de kwestie aan de orde bij Zwart
als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen (1997) (zwart,
op de voet gevolgd door rood en wit, is Hofmans lievelingskleur). Het boek
kreeg twee belangrijke jeugdliteraire prijzen, maar werd ook een mooi literair
verhaal genoemd, zij het niet voor kinderen (Literatuur zonder leeftijd
2006). Voor volwassenen daarentegen valt er in dit boek, dat onder meer in
discussie gaat met andere interpretaties van het sprookje, van alles te halen.
Zo ook in zijn
laatste kinderboek, Puzemuze,
of Op weg naar Rothko,
een helder
en kleurrijk pleidooi voor de vrijheid van de kunst, dat eindigt met een
zwarte zon. Volwassen lezers zullen overigens ook plezier beleven aan zijn
interpretatie van Klein Duimpje (1991), waarin Klein Duimpje er geen
enkele behoefte aan heeft terug te keren naar zijn ouders.
In We vertrekken voordat het
licht is staan uitsluitend teksten voor volwassenen. Dat is veel en veel
minder bekend dan zijn kinderboeken. Voor een deel komt dat door de
versnippering in allerlei, meestal literaire, tijdschriften. Verreweg het
meeste is in bibliofiele edities of in vrienden- of relatiegeschenken
verschenen, en daarvan weer een deel alleen in Zeeland. Een flink deel van dit
nieuwe boek bijvoorbeeld bestaat uit een selectie uit de columns die Hofman
schreef voor de Provinciale Zeeuwse
Courant.
De indeling van deze verzameling
is helder als glas. Eerst een tekst/teksten, dan volgen een tekening, een of
meer motto’s en een witpagina, waarna we starten bij de volgende tekst(en).
Grofweg als volgt: een enigszins absurd verhaal over een Stedelijk Natuurhistorisch
Museum waar laconiek de moed erin gehouden wordt. Daarna verhalen over dieren
en diertjes die Hofman vooral bekijkt op zijn lievelingsplek: de rand van zee
en strand, poeltjes. Dan volgt een deel waarin het (Vlissingse) verleden
centraal staat, daarin een paar keer het oorlogsjaar 1944 en het jaar 1953 (de
grote watersnoodramp). De laatste verhalen vormen een staalkaart van Hofmans
uitbundige fantasie en liefde voor het absurde.
In het eerste verhaal:
‘Natuurhistorisch Museum of De stagiaire’ hoeven we niet lang te wachten
op typische Hofman-elementen. De thee die de conservator inschenkt, is
inktzwart en de stagiaire, wit gezicht, witte bloes, laat wat lippenrood achter
op haar kopje, waarna er overigens nog meer dan voldoende rood achterblijft op
haar mond. Even later ratelen haar vingers met rode nagels over de toetsen van
de oeroude museumcomputer. Het museum bestaat al minstens 134 jaar (aantal
genotuleerde jaarvergaderingen van het bestuur) en de informatie op de kaarten
uit de bakken moet hoognodig de computer in, de collectie moet worden
gedigitaliseerd. Opgewekt en met veel liefde doen curator, stagiaire en bestuur
hun werk, dat tamelijk zinloos oogt maar nergens zo gepresenteerd wordt. De
verteller stopt er wat reclame tussen, wie weet, levert het wel wat op. Dat het
zich niet al te lang geleden afspeelt, zien we aan de discussie binnen het
bestuur of er niet wat van de enorme collectie verkocht kan worden, om de boel
financieel gezond te houden. Hoe een en ander eindigt, weet de verteller niet,
een eerder hoofdstukje is leeg, want daarin wordt nagedacht.
Net als je zou kunnen denken dat
dit soort museums misschien wel zouden kunnen verdwijnen, stapt de ik-figuur in
het eerste verhaal van de tweede afdeling monter een echt, oud natuurhistorisch
museum binnen, met wel 16.000 objecten. Via de beschrijving van de lepelworm
(het mannetje woont in het lijf van het vrouwtje) komt hij tot de volgende
conclusie: ‘Vernuftig is het wel. En diepzinnig. En verbazingwekkend, en dat is
goed: daar zijn natuurhistorische musea voor in het leven geroepen’. Volgt een
natuurhistorisch museum-naar-het-leven: de ik-figuur (Hofman) beschrijft
liefdevol vrij kleine diertjes: schelp, kwal, vlokreeftje, bloedzuiger,
zeenaald (de laatste blijkt erg geschikt als vulpen). Soms vertaalt hij hun
drijfveren naar iets van het leven zelf. Schelpen als ‘… schitterende
bouwwerken van angst’, of, bij het zweefegelvisje, ‘… het is de schrik die ze
opblaast’. Het vlokreeftje wil niet dood en lijkt tegen de ik te zeggen:
‘Angst bepaalde altijd al mijn leven en altijd ben ik aan
het toeval overgeleverd. Laat het deze maal grootmoedig zijn’.
Misschien als
herinnering aan het moment dat Hofmans moeder angst in hem plantte, of
(algemeen) als besef dat een kind bijna geleerd wordt angstig te zijn. Waarna
angst een interessegebied voor hem werd. Soms roepen de diertjes herinneringen
op, wat bij voorbeeld een mooi verhaal oplevert over de keer, zoals dat nog
steeds gaat, dat je een dier mee naar school mocht nemen. De meester (een rare,
maar dat zijn de beste) maakt meteen een fantastische les rond de door Wim
meegebrachte zeester. Een vriendje van hem laat hem zien hoe je kan weten of
een hommel een mannetje of een vrouwtje is: hij stopt hem in z’n mond.
Daarna is het, in
afdeling drie, de beurt aan de wat specifiekere autobiografie, startend met het
gedicht ‘Vroeger’. Bijna aan het eind van dit deel staat het gedicht
‘Autobiografie’, dat handelt over eerste keren. Dat van het eerste kind zal
niet verbazen, binnen het Hofman-universum:
‘Ons eerste kind was een zoon.
Hij kwam met
wat moeite, hetgeen ik kan begrijpen.
Waarom hier zijn, als het
daar zo goed is?’
De verhalen over vroeger krijgen zelden een opa-vertelt-gehalte. Eerder
blijven ze hangen door iets mee te delen over angst, bij voorbeeld voor
inktzwart water dat dreigt over je heen te spoelen, over het zien van bloed, of
over hoe het licht van de septemberzon op een kistje met knalgele peren valt,
of over vertellen. Hoe zijn vader (eigenlijk tevergeefs) probeerde op te roepen
hoe Walcheren er voor de oorlog had uitgezien. Aan de school valt het in elk
geval niet te zien, je hoefde er thuis niets over te zeggen aan tafel, alles
was nog hetzelfde: ‘… aap, noot, mies. En als je stout was moest je in de hoek
staan. Een vooroorlogs gebruik’. Met zijn kleinzoons maakt hij iets
vergelijkbaars mee als hij vertelt over de watersnoodramp, en dat er een varken
op zolder zat. Dat levert een hele discussie over echt en onecht op, met een
opa die namelijk voortdurend met bizarre verhalen aankomt.
De vierde afdeling is heel
andere koek. Het vooral anekdotische maakt plaats voor wat, weliswaar
overzichtelijk verteld, vooral bizar en absurd is. ‘Enkele notities over een
land met normale mensen’, het eerste verhaal, krijgt een motto mee van Kurt
Schwitters. Het past bij een verhaal dat zo in een dadaïstisch blad
gepubliceerd had kunnen worden. Het is de opmaat voor een aantal bijna op
antropologische geest geschoeide verhalen. Eentje over lief en leed van een
groep aangespoelde (?) onderzoekers (?). Een reisverhaal zo uit de 18de/1e
eeuw geplukt: ‘Eiland met bomen’, waarin een auteur (‘uw schrijver’)
subjectieve en onvolledige kennis aanbiedt. Een verhaal vol
quasi-wetenschappelijke, encyclopedische informatie over ‘Enland’. Een
vertelling over een 18e/19e-eeuws Italiaans weeshuis,
dat, ondanks een fantastische Weesmoeder, ten onder gaat door een donkere
gebeurtenis. Daar tussendoor het prachtige ‘Zeegezicht’, een blok tekst zonder
hoofdletters en leestekens dat je zorgvuldig, en eigenlijk hardop moet lezen.
Er ook een geweldig
verhaal uit de tijd dat Hofman net halfhalf gewijd was als rooms-katholiek
geestelijke. Door de enigszins bizarre gebeurtenissen past het beter in deze
afdeling dan in het autobiografische deel. De jonge Wim komt op zijn reis naar
het zuiden in een Frans gehucht en wordt daar hartelijk verwelkomd. Erg serieus
wordt hij niet genomen, alleen de waardin en haar dochter doen hun best. Ze
leggen hem te slapen in het kerkje dat aan het vergaan is en stimuleren hem op
zondag de mis op te dragen. Hij doet dat, meer dan die twee komen er niet. Hij
neemt de dochter zelfs later de biecht af. Vervolgens, je mag zelf invullen
waardoor, vertrekt hij hals over kop uit het dorp.
Alles bij elkaar is er voor veel
lezers van alles te vinden in deze verzameling. Ik herkende maar één verhaal,
‘Schroothoop’, uit de bundel Zondig in Zeeland (Kick 2012), en was
aangenaam verrast, door de variatie, de humor en het niveau. Diepte bereikt
Hofman niet met zielenroerselen of wijze lessen, maar met knappe en
interessante observaties en terloopse opmerkingen. Vergeleken met zijn
jeugdboeken is dit werk bescheiden geïllustreerd. Twee mooie tekeningen hebben
alleen de kleuren zwart, rood en wit, die bij ‘Bloedzuigers’en bij ‘De
oppasser’, maar er zijn andere, zeer geslaagde veelkleurige illustraties, blad-
en takmotieven (zoals op de schutbladen) en fijne tekeningetjes bij de diertjes
in de tweede afdeling. Alle van de auteur, in verschillende technieken.
Wim Hofman: We
vertrekken voordat het licht is. Hofmans vertellingen, Querido, Amsterdam 2021,
240 p. : ill. ISBN 9789021425429. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan