Tjitske Jansen is als auteur erg begaan met haar publiek. Niet
toevallig geniet zij een stevige reputatie als performer, als een dichter die
haar teksten met groot succes kan presenteren. Ook haar medewerking aan het
theater getuigt expliciet van die wil om mensen mee te nemen in haar
schrijfavonturen. Die aandacht voor communicatie en informatie is ook in
Jansens recentste dichtbundel, Iedereen moet ergens zijn, nadrukkelijk
aanwezig.
De
teksten zijn geschreven in een uiterst toegankelijk maar tegelijk erg beeldend
taalgebruik, gelardeerd met tal van sprekende details, krachtige metaforen,
ijzersterke anekdotes en vaak een onweerstaanbare pointe aan het eind. Het zijn
de typische ingrediënten van podiumpoëzie, maar ditmaal wordt zelfs de klassieke
grens tussen poëzie, proza en prozagedicht in feite grotendeels opengebroken.
Er is weliswaar de afwisseling tussen korte en langere versregels maar in feite
concentreert de dichter zich toch op tekstgehelen. Toch resulteert dit niet in
poëtisch zwakke fragmenten, want de literaire bagage en het talent van Jansen
zorgt ervoor dat de aandacht van de lezer voortdurend gespannen blijft.
In deze bundel geeft de auteur opvallend veel prijs van
haar eigen leven. Vooral het verleden komt daarin aan bod, via tal van
frappante jeugdherinneringen: het is een traumatische periode met pleeggezinnen
en problemen maar ook wel met rooskleurige momenten. Veel scènes zoomen in op
dat zich uitgestoten-voelen, zowel in de huiselijke kring als op school. Dat
kinderlijke besef nergens bij te horen leidt echter tot de verbeelding en de
creativiteit, het schuilen in een andere wereld dan de banale werkelijkheid.
Tegelijk stimuleert het de individuele opstelling van de spreker, het besef
anders en daardoor ook wel ‘uniek’ te zijn. In die zin is het boeiend om te
zien hoe van jongs af aan de drang ontstaat om beelden te gebruiken die zaken
uit de realiteit vervormen, uitvergroten en transformeren. In die zin glijden
het personage van het jonge kind en de latere schrijfster als het ware over
elkaar.
Ook de
fragmenten uit het latere opgroeien laten dezelfde ambivalenties zien. De
ontluikende seksualiteit, de zoektocht naar vrienden en bondgenoten lopen vaak
op mislukkingen uit, maar zij vormen wel de drijfveer om vitaal en actief te
blijven. De christelijke gemeenschap en de studietijd maar ook de ouders en
minnaars fungeren als een soort van klankbord om het eigen ik verder te
ontwikkelen. Het is een traject naar volwassenwording dat hier in fragmenten
wordt opgeroepen, maar die losstaande herinneringen lijken vaak variaties op
terugkerende patronen, waardoor heel wat gedichten elkaar echoën en het netwerk
van motieven en beelden helpen verstevigen.
Jansens stijl is alleszins herkenbaar, maar het valt toch
op hoe het taalgebruik hier bewust laagdrempelig is, als het ware aangepast aan
het taal- en begripsvermogen van de kinderlijke hoofdpersoon. Ook de prozatoon
beklemtoont die verteltrant, en soms lijkt het alsof zonder meer losse zinnen
en vaststellingen aan elkaar worden geregen. Maar telkens als de lezer door die
routine dreigt af te haken, is er weer een sprankelend detail, een beklijvend
moment, een suggestief beeld. In die zin dwingt deze bundel de lezer tot
creatief denken maar ook tot diepe ontroering.
Tjitske Jansen: Iedereen moet ergens zijn, Querido,
Amsterdam 2021, 109 p. ISBN 9789021425825.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan