‘Roman’ vermeldt de titelpagina als
genreaanduiding van Gehuwde rotsen,
het nieuwe boek van Jan Lauwereyns. Voor dit autobiografische geschrift dat
herinneringen afwisselt met essayistische passages, filosofische overdenkingen
en gedichten lijkt dat een beetje een foute term, al weet ik niet goed hoe je
het dan wel zou moeten benoemen. ‘Bekentenissen’ is vast nog de beste
omschrijving, want allerlei ongemakkelijke privézaken komen
hier aan de orde, zoals de levensstijl van zijn vader, die een gat in zijn hand
had en niet vies was van een slippertje, het vertrek van de vader die zijn
vrouw achterliet voor een ander, de verkrachting van zijn moeder door haar
vader, de moeilijke relatie met de moeder van zijn kinderen, zijn eigen
overspel en uiteindelijk de echtscheiding met als gevolg de verwijdering van
zijn dochter en zoon, maar vooral: de zelfmoord van zijn moeder, een onderwerp
dat Lauwereyns niet loslaat. Het thema dook al op in zijn tweede
dichtbundel, Blanke verzen (Lannoo 2001).
Daarin schrijft hij:
‘vorm je welgeteld
één
onderwerp, ik,
één
werkwoord, dood,
en één
lijdend voorwerp,
mij.’
Ook zijn fascinatie voor Paul
Celan, de dichter die zichzelf in de Seine verdronk, sluit daarbij aan. In Nouvelle (Koppernik 2015) werd dat
persoonlijker. Dat boek opent met een hoofdstuk dat heet ‘Mother tongue is
dead’ waarin de ik-figuur krijgt meegedeeld: ‘Ik vond haar, op zolder. Ón dœ køeür.’
Die zelfdoding door verhanging
is ook in Gehuwde rotsen het centrale
onderwerp, en net als in dat ene zinnetje uit Nouvelle wordt het Antwerps daarbij ingezet om daarover te
vertellen. Dat heeft te maken met het oproepen van herinneringen, die
realistischer zijn en vooral makkelijker te bereiken in het dialect, maar
natuurlijk ook met de verbondenheid van de schrijver met zijn moeder, want taal
is altijd ook moedertaal. De ingrijpende daad die suïcide is – zowel voor
diegene die ze stelt als voor diegenen die achterblijven – roept heel wat
vragen op. Uiteraard in de eerste plaats naar het waarom. Heeft dat te maken
met het gedrag van de vader? Met de aanranding door haar vader? Of heeft
Lauwereyns er (indirect) zelf schuld aan? Zo blijkt de schrijver verwekt
tijdens een passionele nacht en komt hij ter wereld als zijn ouders nog heel
erg jong zijn. Dat triggert bij hem de hartverscheurende gedachte dat het
misschien beter ware geweest als hij nooit geboren was. Ook onderzoekt hij de
vraag of zelf je leven beëindigen te rechtvaardigen kan zijn, of misschien zelfs
de enige juiste beslissing is (hij gaat flink in discussie met de
antinatalistische filosoof David Benatar), en of het voor hem een optie zou
kunnen zijn. In een passage over de woorden ‘euthanasie’ en ‘zelfmoord’ komt
hij tot de conclusie:
‘zelf ben ik sowieso nog niet klaar om zelfmoord te
verdedigen, ik denk dat ik liever aan een verdediging van het leven werk, eerst
zoveel mogelijk daar verdedigen, vooraleer een bepaald soort einde te
accepteren, wanneer dat leven echt niet langer te verdedigen valt’.
Op die manier wordt
een boek over zelfdoding een boek over leven. Niet alleen wordt een groot stuk
van het bestaan van de gestorven ouders hier opgeroepen en zo vastgelegd, ook
is het een verantwoording van de eigen keuze voor het leven en biedt het de
verklaring voor bepaalde beslissingen in dat leven.
Daarbij lijkt taal een cruciaal
hulpmiddel: om vat te krijgen op de gebeurtenissen in het verleden en het
heden, om herinneringen naar boven te halen, maar ook als bron van kennis en
inzicht, want in de taal lijken bepaalde geheimen verborgen die via een
dichterlijke taalbehandeling aan de oppervlakte kunnen komen. Zo ontleedt
Lauwereyns opnieuw, zoals in De smaak van
het geluid van het hart (Poëziecentrum 2011) een kanji (een karakter uit
het Japans schrift) en komt hij tot onverwachte inzichten, maar ook met behulp
van etymologie, associaties (een techniek die hij ook al toepaste in Iets in ons boog diep), woordspel en
het gebruik van titels (zoals bijvoorbeeld ‘de feesten van angst en pijn’ van Paul
Van Ostaijen) worden onvermoede verbanden gelegd. Dat
taalfilosofische aspect van Gehuwde
rotsen is de reden waarom dit boek veel meer is dan de genadeloze
zelfanalyse die het op het eerste gezicht lijkt.
De auteur is hier een essayist in
de ware zin van het woord: zoekend en tastend benadert hij zijn onderwerp. Zelf
noemt hij het, met een verwijzing naar de titel van een dichtbundel van Hans
Groenewegen, ‘met schrijven zin verzamelen’. Met behulp van zijn notities
tracht hij inzicht te krijgen in zijn familiegeschiedenis, en zo ook in
zichzelf. Zijn eigen keuzes in het leven – onder andere de langdurige
verwijdering van zijn vader, de late toenadering tot zijn halfzussen en de
relatiebreuk met zijn eerste echtgenote – beschouwt hij in het licht van de
gebeurtenissen uit zijn intieme kring. Die hebben een impact gehad op wie hij
nu is; ze zijn levensbepalend geweest. Daarmee is dit een
eerlijk, aangrijpend en bijzonder persoonlijk verhaal dat dankzij de poëticale
en filosofische laag het particuliere en anekdotische ruimschoots overstijgt.
Dat maakt dat het unieke Gehuwde rotsen
vele malen interessanter is dan om het even welke al dan niet autobiografische
roman.
Jan
Lauwereyns: Gehuwde rotsen, Koppernik,
Amsterdam 2021, 336 p. ISBN 9789083089867
deze pagina printen of opslaan