Dit boek van twee
literatuuronderzoekers over de hedendaagse literatuur richt zich in de eerste
plaats tot vakgenoten en studenten (het verscheen dan ook bij een wetenschappelijke
uitgeverij), maar dat neemt niet weg dat het ook een breder publiek van
literatuurlezers kan aanspreken. In die zin hoort het volgens mij ook thuis in
de (grotere) openbare bibliotheek en in de boekenkast van wie meer van
literatuur verlangt dan enkel ontspanning.
Hans Demeyer en Sven Vitse
concentreren zich op het werk van wat zij de millennialgeneratie noemen,
schrijvers die na 1980 zijn geboren en bij uitstek uitdrukking geven aan het
hedendaagse levensgevoel. Veel van die jonge schrijvers zijn geconcentreerd
rond uitgeverij Das Mag. Deze generatie is de eerste die in feite ‘voorbij’ het
postmodernisme schrijft. Het experimenteren met taal en structuren vinden deze
nieuwe auteurs niet langer strikt noodzakelijk (soms ronduit protserig en
schadelijk voor het verhaal dat zij willen vertellen), en ook de ultieme ironie
is hen grotendeels vreemd. In feite keren zij terug naar de wortels van het
verhaal dat mikt op herkenning, zowel narratief als emotioneel. Lezers kunnen
meeleven met de avonturen en de levensproblemen van het hoofdpersonage, een
protagonist die vaak een duidelijk alter ego is van de biografische schrijver
zelf.
De
centrale invalshoek van deze monografie is de stelling dat de cognitieve
bekommernissen van het postmodernisme tegenwoordig naar de achtergrond zijn
verschoven; in plaats daarvan zijn affecten dominant geworden. Het gaat de
protagonisten om gevoelens van fundamentele onzekerheid en crisis, maar
tegelijk zijn ze niet volstrekt illusieloos; ze blijven dromen van betere
tijden, van betere omstandigheden, van nieuwe vruchtbare relaties. Theoretisch
gaan de auteurs daarom de verbinding aan van de recente affecttheorie enerzijds
en een kritisch-sociologische analyse anderzijds.
In een aantal hoofdstukken hebben zij het over de kwetsbare
identiteit van mensen en hun broze relatie tot anderen, tot de
(voor)geschiedenis en het verleden, tot de politieke een maatschappelijke
uitdagingen. Het interessantst zijn ongetwijfeld de analyses van specifieke
romans; hierin tonen Demeyer en Vitse dat ze voortreffelijke lezers zijn, die
in enkele bladzijden het reliëf van een verhaal kunnen laten zien door
onverwachte verbanden te leggen of zich te concentreren op een paar
ogenschijnlijke details. Zeker op dit vlak zullen lezers van dit boek veel
bijleren en inspiratie opdoen voor nieuwe kennismakingen met literaire teksten
van vandaag.
Omgekeerd
zullen niet-specialisten wel moeite moeten doen om de soms complexe
theoretische discussies (met veel verwijzingen naar internationale
literatuurwetenschappers) te doorgronden; zeker die uitweidingen hadden wat
leesvriendelijker mogen zijn voor een boek dat toch een bijdrage wil zijn tot
een bredere discussie over het belang van literatuur vandaag. Hetzelfde geldt
ook met betrekking tot de internationale bestsellers die vaak als een pendant
van de Nederlandse literatuur worden besproken.
Dit informatieve boek roept echter onmiskenbaar ook een
aantal vragen op. Een eerste probleem heeft te maken met de methode. Door in te
gaan op zowel de persoonlijke affecten van personages als hun maatschappelijke
positie krijgen wij een fraai beeld op de spanningen tussen het persoonlijke
niveau enerzijds en het publieke (of politieke) niveau anderzijds, maar de
koppeling daartussen verloopt niet bepaald rimpelloos: soms staan beide
benaderingen zelfs tegenover elkaar. Een ander probleem betreft de manier
waarop de besproken teksten vrijwel steeds positief worden beoordeeld; het
lijkt er vaak op alsof die waardering berust op de vaststelling dat ze
inhoudelijk interessant zijn terwijl de specifieke literaire enscenering
daarbij slechts een ondergeschikte rol speelt. Dat pleidooi voor leesbaarheid
is echter niet helemaal overtuigend, want documentair zijn niet-literaire
teksten vaak efficiënter om een bepaalde boodschap uit te dragen. Ten slotte
valt op hoe de auteurs vaak aan anderen het verwijt richten dat zij de
historische dimensie uit het oog verliezen, maar zelf ook in dat bedje ziek
zijn; veel van wat hier als specifiek wordt aangedragen kan in feite ook gezegd
worden van de populaire auteurs uit de jaren 1960-1970, met auteurs als
Vandeloo, Ruyslinck of Maarten t’Hart.
Hoe dan ook, deze studie biedt
een voortreffelijke literaire gids in de prozaproductie van vandaag en brengt
een aantal belangwekkende inzichten aan over die literatuur (in een
internationaal en theoretisch kader). Ze zal ongetwijfeld een belangrijk
ijkpunt worden in verder onderzoek.
Hans Demeyer, Sven Vitse: Affectieve crisis, literair
herstel, Amsterdam University Press, Amsterdam 2020, 316 p. ISBN 9789463726917
deze pagina printen of opslaan