Het jongste anderhalve decennium zijn de werken en ideeën
van de Amerikaanse politieke filosoof Michael J. Sandel ook bij ons niet meer
weg te denken uit het algemeen maatschappelijke en intellectuele debat. Daar
waar zijn eerste boeken doorgaans voor een Amerikaans publiek bestemd leken,
zijn de recentste essays en studies ook in het Nederlands beschikbaar.
Bovendien kunnen zijn lezingen, waarin hij wijsgerige stellingen inzichtelijk
maakt door tal van voorbeelden uit zowat alle maatschappelijke domeinen, steevast
op een grote interesse rekenen. Dit hoeft niet te verbazen. Sandel slaagt er
immers niet enkel in te verhelderen, maar beredeneert, argumenteert, legt de
vinger op actuele maatschappelijke wonden, weerlegt vastgeroeste stereotypen en
biedt weloverwogen en doorgaans bruikbare alternatieven.
Dit doet hij ook in zijn
recentste studie, De tirannie van verdienste. Over de toekomst van de
democratie. De basisredenering gaat als volgt. Het moderne onderwijs- en
arbeidsbeleid in de Verenigde Staten zijn volgens Sandel gestoeld op
meritocratische beginselen. Dit betekent dat beleidsmakers aannemen dat wie
hoog op de maatschappelijke ladder staat – en daar navenant voor wordt beloond
– die positie door zijn eigen inspanningen heeft verdiend. Maar die
veronderstelling botst aantoonbaar met de feiten, zegt Sandel, zeker in het
Amerikaanse hoger onderwijs, waar de studentenpopulatie voor minder dan drie
procent bestaat uit het minst verdienende kwart van de bevolking. Kinderen van
goed verdienende ouders hebben 77 keer meer kans om aan de meest prestigieuze
universiteiten te worden toegelaten dan kinderen van slecht verdienende ouders
– niet omdat de eerste groep intelligenter zou zijn of harder zou werken dan de
tweede, maar omdat hun welgestelde ouders hen dure bijlessen kunnen laten
volgen, in het buitenland op stage kunnen sturen en, in een land waar
sportprestaties het pad naar de universiteit helpen effenen, hun kinderen
kunnen begeleiden op de golfbaan, het jumpingcircuit of de tenniscourt.
De prijs die we voor
deze algemeen gedeelde misvatting betalen is hoog, stelt Sandel. Ze leidt immers
tot hoogmoed bij de ‘winnaars’, die niet langer hoeven te erkennen dat ze hun
succes en vermogen ten dele danken aan factoren waar ze geen verdienste aan
hebben (het inkomen van hun ouders, de talenten en vaardigheden waar ze per
toeval mee bedeeld zijn, en de arbitraire appreciatie die de huidige
samenleving voor die vaardigheden heeft). Bovendien staat de meritocratie een
rechtvaardige samenleving in de weg, omdat zij die menen dat ze het succes
uitsluitend aan zichzelf te danken hebben nauwelijks geneigd zullen zijn de
zuurverdiende vruchten van hun inspanningen met anderen te delen. Ze zullen daarentegen
neerkijken op de groeiende groep achterblijvers, die in hun ogen onvoldoende
hard hebben gewerkt en hun maatschappelijke positie enkel aan zichzelf te
wijten hebben.
Die laatste groep, waarin onbeloonde prestatiedrang aanleiding geeft tot
depressies, burn-out en suïcidaal gedrag, keert zich ten langen leste woedend van
de elitaire pedanterie af, door zich in identitair nationalisme terug te
trekken en zich tot populistische politieke leiders te wenden die beweren zich
oprecht om hun lot te bekommeren.
In tegenstelling tot denkers als Friedrich Hayek en John Rawls
bepleit Sandel geen bijsturing of verfijning van de meritocratie, maar de
afschaffing ervan en een radicale ommezwaai in de wijze waarop tegen scholing
en arbeid wordt aangekeken. Waarom zou het benodigde contingent voor een
universitaire opleiding niet uit de geschikte middelbare scholieren kunnen
worden geselecteerd door middel van loting, vraagt hij zich af. Dit zou de
prestatiedruk doorbreken en de factor toeval in de uitbouw van een professionele
carrière versterken (en bijgevolg de hoogmoed en de neerbuigendheid bij de
elite afbouwen), terwijl het de onderwijskwaliteit geenszins zou aantasten.
Enkel het prestige van de universiteiten zou een knauw krijgen, meent Sandel,
maar dat droeg toch al weinig bij aan het intellectuele niveau van de
opleidingen.
Tezelfdertijd
zouden overheden moeten afstappen van de idee dat de waarde van handarbeid
enkel tot uitdrukking komt in de groei of de afname van het bbp. Arbeid schenkt
ook voldoening en een gevoel van eigenwaarde – en overheden doen er goed aan
die gevoelens van respect uit te dragen en te versterken. Daarbij is een open
debat over wie de ‘makers’ en wie de ‘graaiers’ in he huidige economisch bestel
zijn essentieel – niet in de steriele, technocratische expertentaal die
beleidsmakers vandaag hanteren, maar in een open discours, dat ruimte biedt
voor alternatieve zienswijzen en verrassend nieuwe beleidsopties.
Een toetsing van
Sandels thesen aan de hand van onderwijssystemen die niet zo meritocratisch
zijn als het Amerikaanse laten ons toe met enige voorzichtigheid te voorspellen
waar zijn voorstellen mogelijks toe leiden. In Vlaanderen is de toegang tot het
middelbaar en hoger onderwijs doorgaans niet gekoppeld aan sportprestaties,
buitenlandse stages of royale schenkingen (dat wat Sandel ‘de zijingang tot het
hoger onderwijs’ noemt). Op enkele faculteiten na zijn de studentenaantallen
niet aan limieten gebonden, waardoor selecties zo goed als onbestaande zijn. Dit
neemt niet weg dat twee door Sandel opgemerkte fenomenen toch prominent
aanwezig blijven.
Ook het Vlaamse onderwijslandschap wordt getekend door het technocratisch
jargon van als experten omschreven spelers – een jargon dat schijnbaar maar tot
één conclusie kan leiden en daardoor nauwelijks tegenspraak of afwijking
toelaat. Bovendien zijn volgens cijfers van het Agentschap Zorg en Gezondheid ook
in Vlaanderen, met zijn grotere toegankelijkheid tot het hoger onderwijs en de
geringere competitie op middelbare schoolniveau, de suïcidecijfers schrikbarend
hoog – bij vrouwen tot 40 en bij mannen tot 55 is het de belangrijkste
doodsoorzaak. Dit suggereert dat de meritocratische prestatiedruk alvast niet
de alleenzaligmakende verklaringsfactor voor de beide fenomenen is.
Anderzijds tekenen
zich in de niet-meritocratische onderwijssystemen enkele trends af die Sandel
wellicht niet als na te streven idealen zal beschouwen. De eerste hangt samen
met de voldoening die men ervaart wanneer men erkenning krijgt voor de
volgehouden studie-inspanningen en voor de geneugten die men zich in die intense
periodes (de bloktijd) heeft ontzegd. Als het middelbaar onderwijs gereduceerd
wordt tot de wachtkamer van het hoger onderwijs, waar enkel nog minimale
inspanningen worden verlangd voor het behalen van minimale leerdoelen, zodat
finaal aan allen het toegangsticket tot hogere opleidingen (bij loting) kan
worden uitgereikt, waarom zouden jongeren zich dan nog inzetten om boven dat
minimum (en zichzelf) uit te stijgen? Misschien verklaart dit ten dele de extreem
lage studieprestatiemotivatie waar Vlaamse (en Belgische) leerlingen volgens recent
PISA-onderzoek mee te kampen hebben.
De tweede trend is daar
onlosmakelijk mee verbonden. Ongemotiveerde leerlingen wegen immers zwaar op het
algemene onderwijsniveau, hoe kwaliteitsvol het aanbod ook mag zijn. Ze lezen
minder en dus slechter, memoriseren oppervlakkiger, oefenen minder regelmatig
en gaan minder creatief en zelfstandig met de leerinhouden aan de slag. Het
dalende onderwijsniveau in Vlaanderen wordt al twee decennia door tal van
studies (waaronder de PISA-, PIRLS- en TIMSS-onderzoeken, die zowel naar
wetenschappen en wiskunde als naar taalvaardigheid peilen) bevestigd. Ivox-onderzoek
(december 2018) geeft aan dat 80 % van de leerkrachten de mening is toegedaan
dat het onderwijs van vandaag de normen van weleer niet meer haalt. Niet meritocratisch.
Maar wellicht ook niet wenselijk.
Sandel stelt dus terecht enkele pijnpunten in het
Amerikaanse onderwijsbeleid aan de kaak. Maar door zijn pleidooi voor een
radicaal ander onderwijs dreigt het kind met het badwater in de afvoer te
verdwijnen. Noch het prestatiegerichte, noch het niet-meritocratische
onderwijsbestel zijn onproblematisch. Wie niet zoekt naar een aanvaardbaar
evenwicht, maar het ene ideaal radicaal door het andere wenst te vervangen doet
er goed aan te beseffen, Hans Achterhuis indachtig, dat utopische samenlevingen
er doorgaans toe neigen snel in hun tegendeel om te slaan.
Michael Sandel: De tirannie van
verdienste. Over de toekomst van de democratie, Ten Have, Utrecht 2020, 365 p.
ISBN 9789025907501. Vertaling van The tyranny of merit : what's become of the
common good? Distributie VBK België
deze pagina printen of opslaan