In
deze autobiografische familieroman brengt Maarten Asscher zijn herinneringen in
kaart aan de mooie momenten die hij als kind en puber doorbracht in het
onooglijke dorpje Kew bij Londen, bij Opa en Oma Roosje, zijn grootouders aan
vaderskant. In de verantwoording, opgenomen aan het slot van het boek, wijst
Asscher op het direct-accurate karakter van zijn boek: ‘voor een vergaande
fictionalisering leende het verhaal zoals ik het wilde vertellen zich niet.’
Voor zijn
terugblik kiest hij een originele invalshoek: hij lijdt aan slapeloosheid (‘het
lukt me niet mijn geest uit te zetten’) en hoopt met het oproepen van het
innerlijke jeugdparadijs eindelijk de rust te vinden die hij blijvend najaagt:
‘Wie weet, valt dan in dat innig dierbare huis in Engeland de onbezorgde slaap
terug te vinden die ik nadien ben kwijtgeraakt.’
Minutieus haalt hij zich het
beeld van het huis voor ogen: de lezer krijgt letterlijk en figuurlijk een
inkijk in de verschillende kamers van de woning in Kew, samen met de auteur die
‘in het hiernamaals van zijn herinneringen graaft’ wandelt hij mee met de jonge
Asscher en diens grootouders door The Botanic Gardens, waar nu trouwens door
Maarten en zijn broer Erik een gedenkplaat werd aangebracht op een van de
rustbanken.
Niet
alleen de innerlijke herinneringen spelen voor de auteur een rol bij de
terugblik: hij bladert in de notieboekjes die oma Roos hem heeft nagelaten en
die hem toelaten het beeld van haar scherp te stellen. Zo vernemen we onder
meer dat zij ooit een dichtbundeltje publiceerde, dat zij in Engeland lezingen
hield en zo de broodnodige sociale contacten wist te leggen.
Cruciaal in Asschers zoektocht
naar het verleden van zijn grootouders is de vraag waarom zij nooit hebben willen
of kunnen spreken over de oorlogstijd. Wat Asscher weet is dat zij met hun drie
kinderen in Westerbork verbleven en er hoe dan ook in geslaagd zijn aan de
overplaatsing naar een vernietigingskamp te ontkomen. En waarom zijn grootvader
dan uiteindelijk de beslissing heeft genomen naar Engeland uit te wijken, wordt hem duidelijk wanneer zijn
tante Judith, de zus van zijn vader, de ‘waarheid’ (maar is die wel eenduidig
te interpreteren?) aan het licht brengt: ‘Mijn vader had er geen zin in. Weer
die jonge kinderen. Dus heeft hij zich naar Londen laten overplaatsen.’
Met het ‘weer die
jonge kinderen’ heeft tante Judith het over de tweeling van de in het
concentratiekamp omgekomen zus van oma Roosje. Overkoepelend motief bij deze
wel diep ingrijpende terugkeer naar het ‘huis waar ik nooit ouder word’ is het
besef van de onomkeerbaar voortschrijdende tijd en de in wezen toch steeds
onbetrouwbaar blijvende manier waarop herinneringen zich aandienen: ‘In plaats
van mij de werkelijkheid te herinneren, herinner ik mij mijn eerdere
herinneringen.’ Zo krijgt deze ‘roman van een kleinzoon’ (de ondertitel van de
roman) een universeel karakter en zal hij vele lezers weten aan te spreken.
Maarten
Asscher: Een huis in Engeland, De Bezige Bij, Amsterdam 2020, 238 p. ISBN 9789403182100.
Distributie Standaard Uitgeverij
deze pagina printen of opslaan