Vertaald proza

BOEKEN NR. 1, JANUARI 2020

Esther Kinsky : Kreupelhout. Terreinroman

door Kris Velter

De Duitse Esther Kinsky heeft reeds een groot oeuvre geschreven: poëzie, romans, essays en vertalingen uit het Pools, Russisch en Engels. Voor haar hele oeuvre kreeg ze de Adelbert-von-Chamisso-prijs en voor Kreupelhout de prestigieuze Preis der Leipzicher Buchmesse in de categorie ‘Belletristik’. Desalniettemin is Kreupelhout pas haar eerste roman die een Nederlandse vertaling krijgt. Vertaler is Josephine Rijnaarts, die o.a. eerder al Tijl van Daniel Kehlman vertaalde.
 
Kreupelhout is een rouwboek, een moeilijk genre dat snel kan ontsporen. Het kan verzanden in sentimentaliteit, zelfmedelijden, pathetiek. Esther Kinsky weet hoe dit alles te vermijden door de rouw niet rechtstreeks te lijf te gaan, maar zijdelings te benaderen en te benoemen. Daarom kiest de auteur bewust voor het nuchtere en fysisch-geografische woord 'terrein'. Dat terrein, in prachtige woorden vervat en met alle zintuigen waarneembaar, weerspiegelt of contrasteert de gevoelens van de weduwe. De verwerking gebeurt door het opzoeken van de bossen, de weiden, de wijn- en olijfgaarden, de heuvels en de dalen; door het observeren van de vogels, de katten, de wind, de nevel, de kleuren, het licht, het kreupelhout, het terrein.  
 
De roman begint heel erg mooi met een passage over Roemeense kerken, waar er twee van elkaar gescheiden plaatsen zijn waar gelovigen kaarsen kunnen branden: links voor de levenden, rechts voor de doden. ‘Dat kunnen twee nissen zijn, twee richels of twee open metalen kastjes waarin de kaarsen staan te flakkeren.’ Dit beeld weeft Kinsky doorheen haar hele roman.
 
Een vrouw, die in de ik-vorm schrijft, wordt geconfronteerd met de dood van haar man. Het is een nuchtere vaststelling, een mededeling aan de lezer. Zijzelf en haar overleden man hadden een reis gepland naar Italië. De vrouw beslist om die reis alleen te maken. ‘Ik stopte in Ferrara. Dat hadden M. en ik ons voor deze reis voorgenomen. Ferrara in de winter. De tuin van de Finzi-Contini's in de sneeuw of de ruige rijp.’ Giorgio Bassani's klassieker De tuin van de Finzi-Contini's, een boek dat vertelt over het fascisme in Italië, zal een belangrijke rol spelen in Kreupelhout.
 
De eerste stop is Olevano, een bergdorp ten noordoosten van de Italiaanse hoofdstad. Het is januari, het is donker, het regent. Ze woont er een tijdje in een huis op een heuvel. Ze wandelt, maakt uitstapjes en overal waar ze komt, bezoekt ze het kerkhof. Het beeld van de Roemeense kerk duikt meteen op: links van de heuvel ligt het oude dorp, rechts ligt het kerkhof. Op dat kerkhof bevinden zich twee kiosken: in de linkse koop je verse bloemen, in de rechtse bloemstukken van kunstbloemen. Ze hoort er levende vogels maar vindt er ook een dode. Terug in het dorp ziet ze de Arabische groentewinkel waar kleurige sinaasappelen in de uitstalbakken liggen. Op het erf achter de poort liggen rotte sinaasappelen.
 
Ondertussen kruipen woorden in de tekst die met rouw te maken hebben. ‘Het terrein lag er overdag rauw en 's nachts troosteloos bij, misschien zelfs ontroostbaar vanwege zijn totale ondeugdelijkheid - het was niet geschikt als landschap en leende zich ook niet voor bewoning.’ Op uitstap naar Rome geeft een landschap haar ‘troost’ die ze ‘niet had verwacht’: ‘Boven de heuvelkammen kleurde de hemel grijs, daarna roze, en tegen het licht van het morgenrood herkende ik de spiegelbeeldige contouren van de bergen die ik vanuit Olevano scherp afgetekend zag.’ Verder is een jas 'gewond', een gebrek aan eetlust 'treurig’.
 
In het tweede deel van de roman is de dood van haar vader een ankerpunt. De protagonist herinnert zich de talrijke reizen die ze met haar ouders naar Italië heeft ondernomen. Haar vader was een groot liefhebber van Italië en de Italiaanse taal. Hij domineerde de reizen en bepaalde waar de familie naartoe trok. Zijn dochter herinnert zich de vrees van haar vader voor slangen, zijn voorliefde om alleen door de duistere straten van dorpen te dwalen, het genot dat hij puurde uit het bekijken van mozaïeken en Etruskische grafkelders. Haar eigen liefde voor Italië groeit:  
 
‘Ik hoopte altijd op een boodschap, op een gelegenheid onder te duiken in de kleine wereld van die levensmiddelenzaken, waar een speciale, altijd eendere geur van brood, sinaasappelen en kruiden hing, en waar je het gezoem van ventilatoren en het gemompel van radiostemmen uit achterkamers of van binnenplaatsen hoort.’
 
Op de begrafenis van haar vader speelt Kinsky opnieuw met het thema uit de Roemeense kerk. Het was zomer maar toch koud, ‘schaapscheerderskou’ zoals vroeger werd gezegd. ‘Half juni werden de schapen geschoren. [...] De kooien stonden na het scheren leeg en in de hokken erachter lag de afgeschoren wol, netjes gescheiden: links de witte, rechts de zwarte.’
 
In het laatste deel van de roman verblijft de rouwende vrouw in een eenvoudig appartement in Ferrara, de stad van Giorgio Bassani. Het is opnieuw januari en alles is doods en kil. Ze gaat er tevergeefs op zoek naar de mythische tuin van de Finzi-Contini's. Het zoeken is echter op zich belangrijk:  
 
‘De tuin van de familie Finzi-Contini bleef het onder herinneringen en interpretaties bedolven land, ongrijpbaar en onbereikbaar. De zin van, het zoeken in vreemde straten met vertrouwde namen zat ‘m in het gevoel rakelings langs te scheren die dat verloren terrein begrensden. De namen dienden als houvast, samen met de herinnering aan de echtheid van de padden tussen de met gras begroeide grafheuvels van Cerveteri.’
 
Het is ondertussen duidelijk waarom Bassani een terugkerend motief is in Kreupelhout. Het oeuvre van de Italiaan speelt zich volledig af in Ferrara en is doordrenkt van weemoedige herinneringen. Het is naar dergelijke herinneringen waar de ik- figuur op zoek is en die ze vindt in ontmoetingen met mensen en in het Italiaanse landschap. Ze wil niet zozeer begrijpen, maar zoekt naar zingeving om met haar rouw om te gaan. Wellicht ook daarom gebruikt Kinksy als motto voor haar roman een citaat van Ludwig Wittgenstein uit zijn Philosophische Grammatik:  
 
‘Heeft het zin om naar een groepje bomen te wijzen en te vragen: 'Begrijp jij wat met dat groepje wordt bedoeld?' Over het algemeen niet; maar zou je met de manier waarop bomen gegroepeerd zijn geen betekenis kunnen uitdrukken, zou het geen geheimtaal kunnen zijn?’
 
Op het einde van de roman bevindt de vrouw zich in de delta van de Po. Het terrein is er vlak en dus volledig anders dan op de plekken waar ze al is geweest. Ze wandelt er tussen moerassen, over dijken, langs kanalen. Ze bezoekt er de beroemde zoutmeren van Comacchio en de opgravingen van de necropolen in Spina. Het is nog altijd ijskoud. Ze komt er terecht in een verlaten weidsheid:  
 
‘Er opende zich een landschap, of liever de afwezigheid van een landschap, waardoor je kon vergeten dat de zee, Comacchio, de Bassa Padana er waren, dat er überhaupt iets anders was dan het deinen van dit water, met eilandjes van fijnvertakte struiken, die rood-paars glinsterden in de winterzon, dan de vervallen opslagloodsen van de salines, die als luchtspiegelingen in de verte hingen, dan vaag zichtbare meertjes, dijken, geboomte, dan andere levende wezens behalve vogels.’

Kinsky schrijft geen modieuze en makkelijk verteerbare korte-zinnetjesproza. Ze grijpt ook niet naar een barokke taal met lange meanderende zinnen en sierlijke vergelijkingen. Haar proza kenmerkt zich door een eigenzinnige spaarzaamheid waarmee ze trefzeker haar terrein beschrijft, zonder dikdoenerij of overdreven smart. Er gebeurt weinig in de roman: de uitstapjes van de ik-figuur vormen het verhaal van Kreupelhout. Maar belangrijk is dat de Italiaanse reis ook een innerlijke reis is geworden, dat de roman verder gaat dan het beschrijven van de zichtbare realiteit. De rouw, nauwelijks aangeraakt en nauwkeurig verweven, ligt als filigraan op het terrein. De roman is slechts ten dele een klaagzang, het is ook een bedwelmende en melancholische ode aan het leven. Esther Kinsky weet hoe ze met weinig franje, maar met vlijmscherpe precisie, een intelligent requiem moet componeren.

Esther Kinsky: Kreupelhout. Terreinroman, Pluim, Amsterdam 2019, 287 p. Vertaling van Hain. Geländeroman door Josephine Rijnaarts. ISBN 9789492928627 

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri