‘Ik had het vreemde gevoel een soort
autofictie te betreden toen ik de grote hal van het Gare Saint Lazare betrad,
de zaal van de verloren stappen zoals dat in het Frans zo mooi heet [...] Mijn
stappen waren echt verloren, ik zwierf zonder taal rond tussen onbegrijpelijke
reclameborden, om eerlijk te zijn riep de term autofictie alleen wat vage
ideeën bij me op [...] En toch had ik toen ik in de buurt van de perrons kwam
steeds meer het gevoel dat het woord bij mijn situatie paste, dat het zelfs
voor mij was uitgevonden, mijn werkelijkheid was onhoudbaar geworden, geen mens
kon overleven in zo'n barre eenzaamheid, ongetwijfeld probeerde ik een soort
alternatieve werkelijkheid te creëren, terug te gaan naar het begin van een
splitsing in de tijd [...] Daar was het, precies daar, een paar meter verderop,
aan het uiteinde van perron 22, dat Camille elke vrijdagavond als ik terugkwam
uit Caen op me had gewacht, bijna een jaar lang. [...] Ik heb het geluk gekend.
Ik weet wat het is, ik kan er deskundig over praten en ik weet ook hoe het
eindigt, en wat er gewoonlijk op volgt. Je mist één iemand en alles raakt
ontvolkt.’
Florent-Claude
Labrouste, 46 jaar oud, de leeftijd waarop Baudelaire stierf en Gérard de
Nerval zich ophing aan een Parijse lantaarnpaal, is behoorlijk aan het eind van
zijn latijn wanneer hij half juli 2010 naar Spanje rijdt voor een korte
vakantie met zijn laatste vriendin, de 26-jarige Japanse Yuzu. Hun relatie
loopt af en terug in Parijs verkoopt hij, zonder dat zij er weet van heeft; het
sjieke appartement dat hij van zijn vader heeft geërfd. Hij verdwijnt spoorloos
in de anonimiteit van de grootstad. 'Vrijwillig vermist', zoals de 12.000
andere Fransen die jaarlijks in rook blijken op te gaan. Met dien verstande
evenwel dat onze held, kettingroker en zonder het te vermelden al evenzeer
alcoholist, het moeilijk heeft om een kamertje te vinden in een hotel dat
soelaas aan zijn verslaving wil bieden.
Zijn relatie met de reeds
geciteerde Camille is dan al enkele jaren verleden tijd en sindsdien heeft
Florent het relationeel als professioneel alleen maar moeilijker gekregen. Nu
hij eindelijk ook financieel in staat is om zijn baan als agronoom op het
ministerie van Landbouw op te geven, verzinkt hij in een zodanige staat van
depressieve apathie dat alleen medicatie nog kan helpen. De redding heet
Captorix, het 'wit, ovaal en deelbaar tabletje' dat 'de ondraaglijke leegheid
van de dagen' moet tegengaan door de serotonine in het lichaam op te peppen
zonder de neiging tot suicide te bevorderen, Gevolg is wel het volledige
verlies aan libido en potentie ; maar in de toestand waarin Florent zich
bevindt, beperkt het ongenoegen zich tot enige nostalgie bij het bekijken van
meisjes in mini-jupe.
Zijn enige tijdverdrijf bestaat erin terug te kijken op het
verleden. De vrouwen die, op een enkeling na, alleen maar dienden voor
narcistisch seksueel genot (met de gekende door YouPorn geïnspireerde
seksscenes), een beroepscarrière die zich beperkte tot de recalcitrante
verdediging van genetisch gemodificeerde producten, de promotie van drie
moeilijk aan de internationale markt te slijten Normandische kazen en de
vergeefse verdediging van Franse boeren in de door de vrije markt beheerste
economie. Zijn totaal vastgelopen leven neemt een drastische wending wanneer
hij besluit Camille op te zoeken en hij op weg er naartoe aanklopt bij een
studievriend die in Normandië als veehouder, na het afschaffen van de
melkquota, aan de rand van het faillissement staat.
Het resultaat van deze 'reis
naar het einde van de dagen' is voorspelbaar. Net zoals de roman zelf een
typische Houellebecqiaanse cocktail vormt van oude en nieuwe samenlevingsproblemen
met ingrediënten die voor de enen de smaak, voor de anderen de wansmaak van de
dag vertegenwoordigen. Een geraffineerd mengsel dat dit keer door de nonchalant
cynische aanpak stilistisch redelijk overeind blijft en hier en daar, met even
vileine als pertinente opmerkingen, er zelfs in slaagt geestig te zijn. Enkele
evocatief sterkere passages (de relatie met de Deense Kate, het verhaal over de
Duitse pedofiel) vallen op in gunstige zin.
Maar Houellebecq zou Houellebecq
niet zijn als zijn afkeer en minachting voor de mens in het algemeen en de
maatschappij in het bijzonder, niet meedogenloos aan de oppervlakte zouden
komen. In dat kader is hij graag spreekbuis voor de boze en onbegrepen burger,
geslachtofferd op het altaar van mensen die ze zelf hebben gekozen en van
systemen die ze mee tot stand hebben gebracht. Maar zelfs die boze burger komt
er niet goed van af. Of hij als individu van depressie naar burn-out sukkelt of
als beroepsgroep te maken krijgt met een ware zelfmoordepidemie - zoals de
Franse boeren hebben ondervonden - niemand ontsnapt aan de boze blik van de
auteur die (naar eigen beeld en gelijkenis, en als le gilet jaune par
excellence !) van vrijwel al zijn personages karikaturen en van al zijn
hoofdpersonages egocentrische eikels maakt.
Michel Houellebecq: Serotonine, De Arbeiderspers,
Amsterdam, 2019, 306 p. Vertaling van Sérotonine door Martin de Haan. ISBN
9789029529020. Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan