Ze zitten in
de wachtruimte voor regionale bestemmingen op het vliegveld van Maputo
(Mozambique), de beide ik-figuren van deze roman. Om en om vertellen ze over
het doel van hun reis, hun activiteiten, hun relaties, hun dromen, hun
resultaten en hun falen. Even hebben ze contact, maar daarna scheiden hun
wegen. De ene, bioloog-etholoog Rineke Friedle, vertrekt naar Eiland Europa,
een eilandje van Frankrijk, gelegen tussen Madagaskar en Mozambique, om daar de
rattenpopulatie in kaart te brengen (reden om het boek door etholoog en
rattendeskundige Maarten ’t Hart te laten aanbevelen). De ander is een bekende,
beruchte Nederlander, Fliers van Deventer, op weg naar het luxe huis-met-personeel
van een vriend om een poosje onder de radar te blijven: hij hoort eigenlijk in
de bak te zitten, omdat hij ‘miljoenen heeft weggesluisd naar maffiose eilanden’.
Ze zitten tegenover elkaar,
later ook min of meer, alleen dan met een hoop water ertussen. Van Deventer zit
aan de kust een aantal kilometers boven Maputo. Ook verder kunnen we ze
tegenpolen noemen. Rineke, links, sociaal bewogen, actief in het
vrijwilligerswerk, vegetarisch, lesbisch. Fliers, een rechtse bal die geheel
als individu in het leven staat, grootverdiener, malafide accountant,
bourgondiër (veel vlees en veel alcohol). Hij vindt zichzelf een held bij de
hoertjes die hij huurt (die denken daar anders over trouwens) en hij
liefhebbert in het beoordelen van vrouwenborsten (ook die van Rineke). Hij leunt
zich het gedrag van een koloniaal aan.
Er zijn ook overeenkomsten.
Beide ‘helden’ lichten ons uitvoerig in over hun dromen, waarin het vaak over (de
gevolgen van) helpen gaat. Ze houden beiden anderen op afstand. Rineke moet de
Franse soldaten op haar basis (‘Résidence Robinson’(!) min of meer van zich af slaan.
Maar dan treft ze na een duik in de zee een op het eiland terecht gekomen
Afrikaan, Sylvester, die het als zijn missie ziet de Fransen te verdrijven. Hij
eist van Rineke betrokkenheid, die ze zeker heeft, maar niet tot het gaatje.
Ook Fliers houdt iedereen op afstand, het personeel en de plaatselijke
geestelijke Padre Pascal. En ook hij maakt voor één iemand een uitzondering:
het zieke dochtertje van een van zijn bedienden, Thalita. Thalita is ook de
naam (met de betekenis ‘meisje’) van het dochtertje van Jaïrus, dat door Jezus
tot leven wordt gewekt. Fliers redt haar van een bijna zekere dood: hij betaalt
haar doktersrekeningen en neemt haar op een gegeven moment bij zich in huis, ze
komt zelfs slapen in zijn bed.
Ze willen dus allebei
iemand redden, ook vinden ze allebei eigenlijk wel dat ze goed bezig zijn. Rinekes
rattenplan zal het eiland van deze exoten verlossen, meent ze stellig, met
wetenschappelijk optimisme. In haar zorg voor Sylvester haalt ze er tegenover hem
zelfs Jezus’ woorden bij over wie je echte naaste is (de hongerige voeden,
onderdak bieden, etc.). Fliers redt het meisje ook in zijn dromen, met de
zinnen die Jezus uitspreekt in Marcus 5. Niet dat Jezus verder erg positief aan
de orde komt, hij hangt volgens zowel Rineke als Fliers (die meedeelt dat in
Europa de godsdienst is afgeschaft) hier en daar vooral erg moeizaam aan een
houten kruis.
Van Oord werkt de verhouding van
het Westen met Afrika goed uit, met name in de gesprekken die Rineke voert met
Sylvester en Fliers met de Padre, die hem bij elke keer dat ze elkaar zien,
waarschuwt. Fliers wijkt namelijk af van de normale Europese betrokkenheid
(namelijk: geld geven, zich laten bedienen, afstand houden). Volgens de Padre is
hij een grens overgegaan door intiem te worden met een lokale bewoner. Nu moet
hij dus een volgende stap zetten, voor totale betrokkenheid, dan pas zal hij
geen gevaar meer lopen. Maar Fliers’ houding is vooral frivool en hij is eigenlijk
van plan niet van Afrika te gaan houden. Last van het bekende messiascomplex,
waar veel hulporganisaties aan lijken te lijden, heeft hij al helemaal niet,
denkt hij. Dat Fliers de echte verbinding met Afrika niet zal kunnen aangaan, blijkt
onder andere uit de schitterende slotscène.
De dreiging voor Fliers werkt
Van Oord trouwens fraai extra uit door de aandacht die Fliers heeft voor de
walvis. Dat beest zorgt voor een van de charmes van het leven in het huis aan
de oceaan, en speelt een belangrijke rol in het beslissende gesprek dat hij
heeft met de Padre. Die wijst hem erop dat hij zijn eenzame streven, ‘bij de
andere vissen weg te zwemmen’, zal moeten opgeven. Als dreigend motiefje
functioneren in de roman nog flardjes oude tekst die opduiken in Fliers hoofd
(Jónas en de wállevis… ten ónder gaan, ten ónder gaan).
Rineke, door Sylvester geestig Rineke
Freeday genoemd, wordt letterlijk wat hardhandiger met de neus op de feiten
gedrukt, in een plot dat zeker avontuurlijk is, maar ook een tikje
ongeloofwaardig. Zeker is in elk geval dat Sylvester het heft rigoureus in
eigen hand neemt om de westerlingen van Europa(!) te verdrijven. En hij vindt
ook nog eens de (mythische) rozen, waar de Europeanen zo naar gezocht hebben.
Van Oord toont in zijn derde roman opnieuw het engagement
(schaamteloze grootverdieners, zakkenvullers in het openbare domein / omgaan
met het koloniale verleden) dat zijn eerste, Albrecht en wij (Cossee 2014), kenmerkte. Alleen is het hier harder
en serieuzer, en minder satirisch. Zijn satirische pen zie je wel in de twee
beginhoofdstukken, en hier en daar bij Fliers als het om geld- en geloofszaken
gaat. Het boek is snel van taal, hier en daar treft een fraai beeld (‘Onze
Cessna kerft een Broadway uit de stad’) of een bijzondere formulering (‘Slapeloosheid
is slaapverwekkend’). De compositie is redelijk strak en begin en eind zijn
sterk. Heel erg meegezogen raak je niet. Waarschijnlijk vooral doordat de twee
hoofdpersonen niet erg op je sympathie kunnen rekenen, blijf je op afstand. Ook
Sylvester en de Padre, hoe sympathiek hun motieven ook zijn, hebben hun nare
kantjes. Het is een boek voor de ratio, zoals vaker bij een ideeënroman.
Op het voorplat staat niet een rat en ook niet een walvis
(wállevis), maar een zogenaamde gewone flamingo. Nergens gezien in de roman, maar
vooruit, die is in elk geval wel van daar.
Lodewijk van Oord: Niemand is van hier, Cossee, Amsterdam
2019, 297 p. ISBN 9789059368286. Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan