De ondertitel van Bakvis, een bundeling van essays over literatuur die tussen 2010 en
2017 in verschillende tijdschriften verschenen, is tekenend voor de
literatuuropvatting van Daniël Rovers: ‘Een leesautobiografie’. De teksten die
hij gelezen heeft en hier bespreekt, vormen samen een portret van diegene die
erover schrijft. Dat idee zegt iets over de zeer persoonlijke insteek van
Rovers’ essayistiek. Essays over literatuur wil hij niet alleen opvatten als
stukken waarin hij zinnige dingen opmerkt over de boeken die hij behandelt, hij
wil telkens ook onderzoeken hoe hij zich zelf tot die teksten verhoudt, welke
impact ze op hem hebben. Daarmee toont hij hoe literatuur werkt, in de dubbele
betekenis van dat woord. Hij laat zien hoe de boeken die hij bespreekt,
technisch in elkaar zitten, maar ook welk effect ze kunnen hebben op de lezer.
Openen doet Bakvis met de jeugdboeken die een diepe
indruk op Rovers gemaakt hebben, allereerst Pluk
van de Petteflet van Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp. Dat eerste stuk
lijkt niet meer dan een samenvatting. Ook het daarop volgende essay, over het
dagboek van Anne Frank lijkt voornamelijk een resumé en je begint je af te
vragen of je geen boek aan het lezen bent waarin de auteur de boeken navertelt
die hij mooi gevonden heeft. Dat zullen ook de daaropvolgende stukken zeker
doen: enthousiast duidelijk maken waarom het boek waarover geschreven wordt de
moeite waard is, maar er komt ook meer plaats voor analyse. In het derde stuk,
over de jeugdromans van Thea Beckman, bekent Rovers niet alleen hoe diep
geroerd hij als puber was door Kruistocht
in spijkerbroek, hij onderzoekt ook kritisch de koloniale tendensen in het
oeuvre. Vanaf dat stuk staat de literatuurwetenschapper Rovers – een
gepromoveerd neerlandicus – naast de literatuurliefhebber in hem. Op een erg
onnadrukkelijke manier en zonder jargon gebruikt hij inzichten uit de
narratologie en de poëzieanalyse die de lecturen die hij biedt verrijken. Zo
wijst hij in het stuk over Omtrent Deedee
van Hugo Claus op allerlei interessante details die nuttig zijn voor een meer
diepgaande interpretatie van de roman, of wijst hij structurerende principes
aan in dichtbundels van Nachoem M. Wijnberg en Erik Bindervoet.
De mooiste passage waaruit
blijkt hoe soepel hij literatuurwetenschap in zijn betoog weet te integreren,
is te vinden in het essay waarin hij de roman verdedigt als specifiek genre
tegenover de tv-reeks, die oneindig veel populairder is en die voor een groot
deel dezelfde verteltechnische kunstgrepen gebruikt. Aan de hand van wat in
technische termen de bewustzijnsvoorstelling van de personages wordt genoemd,
maakt Rovers duidelijk wat het onderscheidende kenmerk is van fictioneel proza:
het feit dat je in het hoofd van de romanpersonages kan kijken:
‘Dit is het basale verschil, zo
basaal dat ik aarzel het op te schrijven, tussen de tv-serie en de roman. Een
serie laat verhoudingen tussen mensen en hun omgeving zien en beperkt zich
daarbij per definitie tot het theater van de buitenwereld. Een roman
daarentegen onderzoekt de verhouding van een mens tot zichzelf en legt de
inconsequente binnenwereld van gevoelens, gedachten en verlangens bloot.’
Dat inzicht leidt tot
een even eenvoudige als verhelderende definitie van prozaliteratuur:
‘De roman of meer algemeen, verhalend proza geeft je via de
verbeelding toegang tot de wereld van de ander en maakt het voor de duur van
het verhaal mogelijk de eigen binnenwereld te verlaten. Dat is de kern van wat
literaire fictie doet’.
Uit Bakvis komt een auteur naar
voren die gelooft in de kracht van literatuur als kunstvorm. Telkens opnieuw
toont hij welke indruk een boek op hem maakt en hoe dat mogelijk is. Uit het
geheel van die essays doemt dan een caleidoscopisch beeld op van de lezer
Rovers – je leert wat hij waardeert aan de besproken boeken, en hij is daarbij
vaak zo aanstekelijk dat je de boeken waarover hij heeft en die je zelf nog
niet gelezen hebt, meteen wil bestellen. Nergens plaatst Rovers zichzelf op de
voorgrond, ondanks het feit dat dit wel degelijk een autobiografie is. Zijn
eigen verhaal staat steeds ten dienste van het boek dat hij bespreekt. Het is
dan ook veelzeggend dat zijn meest uitgesproken zelfbeschrijving een verholen
zelfportret is. Het is te vinden wanneer hij over een andere criticus spreekt.
Wat hij vindt dat geldt voor Kees Verheul, gaat namelijk ook op voor Rovers:
hij ‘schrijft met de bewondering van de nieuwsgierige
jongen die hij destijds was, maar bezit toch ook de scherpe, nietsontziende
blik van een volwassen, wereldwijze lezer die […] geleerd heeft schrijvers op
hun waarde te schatten. Het oordeel is in een essay nooit het hoofddoel, maar
kan in een tussenzin […] oplichten, als weerlicht aan een donkere hemel.’
Daniël Rovers:
Bakvis. Een leesautobiografie. Wereldbibliotheek, Amsterdam 2018, 320p.
ISBN 9789028427563. Distributie Elkedag Boeken
deze pagina printen of opslaan