Men zou Guido Gezelle (1830-1899) de dichter
kunnen noemen die zichzelf steeds weer vernieuwt, zelfs nog jaren na zijn dood.
Uiteraard was hij ook, zoals bekend, een van onze belangrijkste vernieuwers, zo
niet dè belangrijkste. En het kan geen kwaad om jonge en minder jonge lezers
met zijn werk te confronteren. Het uitgebreide, destijds door Jozef Boets
bezorgde verzameld werk is daartoe ongeschikt. Deze nieuwe bloemlezing,
samengesteld en uitgeleid door Matthijs de Ridder, is een veel beter idee.
Hanteerbaar, luchtig, plezierig. Een boek vol taalplezier inderdaad, met
representatieve gedichten van de virtuoos van de vorm- en taalbeheersing en de
wegbereider van de literaire vernieuwing in ons taalgebied.
Uiteraard kan men op elke
selectie wel wat afdingen. Voor mij zou het magistrale gedicht ‘Gij badt op
enen berg’ niet mogen ontbreken. Zo zijn er nog wel een paar. Maar soit, ook
deze keuze heeft haar onmiskenbare verdiensten. De Ridder vertrekt vanuit de
figuur van Paul van Ostaijen, die andere vernieuwer van de Vlaamse poëzie en
wiens biografie hij aan het schrijven is.
Van Ostaijen toonde zich begin 1925 verrukt toen hij een
editie van Gezelles verzamelde gedichten met een handgeschreven brief van de
meester erin ontdekte. Eerder had de Antwerpenaar zich vooral in zijn bundel Music-Hall (1916) laten inspireren door
bepaalde van Gezelles natuurgedichten. Voor Van Ostaijen, aldus diens essay
‘Ekspressionisme in Vlaanderen’ uit 1918, stond de West-Vlaamse
priester-dichter voor een literatuur waarin de Vlaamse psyche vooropstond, en
in die zin verbonden met een eerste golf van Vlaamse bewustwording. Die laatste
was door de veelvuldige en vernietigende peripetieën van de Eerste
Wereldoorlog, richting een internationale moderne kunst in haar
ontwikkelingsgang gestopt.
Niettemin blijft het,
aldus De Ridder, een open vraag of Gezelles klassieke particularisme en
flamingantisme de moderniteit wel omhelsd zouden hebben. Niettemin, zo wist Van
Ostaijen, was het precies dat specifieke taalidioom dat eigen was aan een
hoogst persoonlijke en originele expressie van de dichter. Enkele jaren later,
in een interview in 1925, is Gezelle voor Van Ostaijen meteen ‘de grootste
dichter’ en een exponent van de zuivere lyriek, iets waar Van Ostaijen zelf
toen naar op zoek was hoewel hij in die autonome poëzie, die hij wel wilde gaan
bedrijven, zelf nooit echt geloofde. Meer zelfs: ‘Hij [Gezelle] is de dichter
van de zuivere lyriek, waarin de uiterst dynamische, uiterst instinctieve en spontane
poëzie haast het geheel van het mysterie van het gevoel uitdrukt, niet slechts
van een individuele gevoeligheid, of die van een tijdperk, maar het gevoel op
zich, het gevoel van de hele mensheid.’ Een dergelijke poëtische expressie was
volgens Van Ostaijen de motor van het oeuvre van Gezelle. Dat nam niet weg dat,
zoals bekend, de poëzie van de persoonlijkheid van haar maker moest worden
losgekoppeld, dat de dichtkunst haar maker hoorde te ontstijgen.
Gezelle was niet
alleen een moderne dichter, ver vooruit op zijn tijd, maar ook de enthousiaste
beoefenaar van hele reeksen vorm- en klankexperimenten. Vanuit deze optiek
levert Matthijs der Ridder een erg prettige bloemlezing uit deze poëzie. Het
zal voor vele lezers een hernieuwde confrontatie met het werk van onze grootste
dichter betekenen. Een hanteerbare selectie en dito boek zorgt ervoor dat men
ook dieper gaat lezen, beoordelen, proeven. En altijd opnieuw schuilen in dit
soort wereldliteratuur de hoogst aangename verrassingen:
‘De avondzonne glom en glimde
luid en prachtig
door de wolken,
gloeide in ’t zwerk gelijk nen veenbrand,
dreef een strate viers derdeure, en,
in die strate,
westwaard, westwaard,
voer, als in nen stroom van schoonheid,
iawadha’s blinkend vaartuig,
naar ’t te Gode gaan des
zonlichts,
door de peersche heerlijkheden
van de
deemstere Westerdiepte.’
Of anders gezegd: ‘Onder de maan op de lange rivier’…
Guido Gezelle:
Hoger dan de sterren, Polis, Kalmthout 2018, 256 p. ISBN 9789463103435.
Distributie Pelckmans Uitgevers
deze pagina printen of opslaan