Oud en blind geworden overleed in 1986 de grootmeester van de
Argentijnse én Latijns-Amerikaanse literatuur, na een leven volledig gewijd aan
de Cultuur – met hoofdletter welteverstaan. Het unieke van de filosoof-denker-literator
die Borges was, ligt in zijn onverdroten aftasten van wat een eigen universum
kan heten dat ontsproten is aan een exclusieve denkwereld en dat mogelijk zijn
geheimen zal prijsgeven wanneer alles met alles in verband wordt gebracht. Zijn
beheersing van het culturele veld was gigantisch, zijn verknochtheid eraan
grenzeloos. Culturele stromingen van de 20ste eeuw - expressionisme,
symbolisme, surrealisme - gingen niet aan hem voorbij, al nam hij tegenover
deze ‘modernismen’ een wat laatdunkende houding aan. Vooral hun feitelijke
breuk met de traditie en hun gefragmenteerde benadering van de werkelijkheid
genereerden zijn minachting. Borges zelf daarentegen richtte zich op de
globaliteit der dingen; voor hem bestond er geen afgebakende scheiding tussen
literatuur en filosofie, tussen geschiedschrijving en theologie. Zijn
werkelijkheid omspande al deze terreinen - of deed toch een poging daartoe.
Schrijvers, zo vond hij, moeten tegelijk ook denkers zijn, en omgekeerd; een
denker die niet enkel filosofeert maar ook schrijft belichaamt in zijn ogen de
ideale cultuurmens.
Borges’ verhalen zijn in die toonaard gesteld. In de meeste gevallen
draait het gebeuren rond processen die zich veel meer in de geest afspelen dan
in de realiteit. En hoe dan ook gaat het om intellectuele inhouden, om een
dieper duiden van de waarneembare werkelijkheid, in de context van de rijk
geaderde cultureel-historische traditie die hem schraagt en waarin hij zich
beweegt als een vis in het water. Borges gebruikt daartoe ‘taal’ in haar meest
directe vorm, zonder opsmuk, rechtlijnig gericht op zijn doel, met name: het
speuren naar de existentiële lading achter de rationele werkelijkheid, of het
ontwikkelen van gratuite ideeën zondermeer. Dat blijkt uit de talloze verhalen
en schetsen die hij in een achttal werken achterliet die in deze lijvige
publicatie worden gebundeld.
Zo de Wereldschandkroniek
(1935), een serie mini-biografieën van dubieuze figuren, om niet te zeggen
schurken, die opereerden op diverse tijdstippen en plaatsen. Het materiaal
daarvoor heeft Borges geput uit allerhande bronnen. Hij ontplooit telkens het
gegeven, zet het naar zijn hand, zoekt dan de diepere dimensie te laten
oplichten die volgens hem in het verhaal verscholen zit. Niet het gebeuren op
zich is voor hem belangrijk, maar de drijfveren, het begeleidend denkpatroon,
en vooral misschien: de relatie tussen oorzaak en gevolg.
De tweede bundel heet in de
vertaling Fantastische verhalen
(1944), maar eigenlijk biedt de oorspronkelijke titel Ficciones (ficties) een juister omschrijving van wat wordt
aangereikt. In feite gaat het immers om een aantal fictieve verzinsels geënt op
reële personages. Sommige verhalen zijn zelfs puur metafysische speculaties met
een erg beperkt verhaalgehalte, wat bij de lezer de verwarrende indruk kan
wekken dat hij in een essay is aanbeland. In andere verhalen treden meer dan
voorheen de elementen naar voren waar het Borges vooral om te doen is: de rol
van toeval en berekening, de ongrijpbaarheid van de tijd, de herhaling en
verwisselbaarheid van gebeurtenissen of gedragingen. Enkele verhalen uit deze
bundel, zoals ‘De Bibliotheek van Babel’, zorgden ervoor dat Borges tot ver
over de grenzen bekendheid verwierf.
De Aleph (1949) bevat een twintigtal andere schetsen? verhalen? die
vrijwel alle even intrigerend zijn, maar waaruit het titelverhaal naar voren
springt omdat het kleur geeft aan Borges’ relatie tegenover het schrijverschap
en waarin hij de usurpatie van de literatuur hekelt door onverlaten die haar gebruiken
om er - in zijn ogen – ‘vrijmoedige spelletjes van de spiritualiteit’ mee te
spelen. Dat is heel wat anders dan de zoektocht naar orde, zingeving en
samenhang binnen een chaotisch lijkend universum, die Borges zelf als de
fundamentele opdracht ziet voor de authentieke schrijver.
Vervolgens komen een vijftal
inhoudelijk nogal uiteenlopende bundels aan bod die in de jaren ‘60 en ‘70 het
licht zagen. In Het boek van de
denkbeeldige wezens (1967) wil de auteur naar eigen zeggen ‘een handboek
samenstellen van de vreemde wezens die de menselijke fantasie in de loop van de
tijd overal ter wereld heeft voorgebracht’. In alfabetische orde en in korte
stukjes worden ruim honderd mythische en folkloristische creaties van de geest
voorgesteld, van de centaur over de Chinese vos tot de trollen. Voor Borges is
het universum een ongrijpbaar fluïdum waarin de geest nonchalant zijn weg gaat,
vandaar wellicht deze bizarre verzameling van non-creaturen. Aanknopingspunten
met de wereldliteratuur zijn daarin, zoals steeds in Borges’ werk, overvloedig
aanwezig.
Het verslag van Brodie (1970), bevat een
tiental sobere verhalen (maar dat zijn ze eigenlijk allemaal) die soms het
etiket ‘ruig’, soms het etiket ‘aandoenlijk’ kunnen opgekleefd krijgen, ook al
let de auteur er zorgvuldig op zich niet op gevoelswegen te begeven. Vijf jaar
nadien publiceert hij Het boek van zand
(1975), andermaal een dozijn kortere verhalen die meer dan de vorige een
filosofische benadering betrachten van de mens met zijn complexe motiveringen;
de dromen die zij oproepen, aldus de auteur, worden geacht zich verder te
vertakken in de verbeelding van de lezer. Uit 1977 worden twee eveneens korte verhalen
opgenomen, met name De roos van paracelsus
en Blauwe tijgers, twee van inhoud
uiteenlopende stukjes die, zoals meestal bij Borges het geval is, niet eindigen
bij het laatste geschreven woord. Ter afsluiting van Borges’ narratieve
nalatenschap volgt bij wijze van uitgeleide de bundel De maker (1960), die voor de helft uit poëzie bestaat. De
herinnering aan vroeger, het cultuurverleden en het peilen naar de dood zijn er
de hoofdingrediënten; elk stukje is een voorbeeld van geschaafde taalplastiek
en intellectueel patchwork.
Doet men,
afrondend, een poging om de vele componenten van Borges’ verhalend werk in
elkaar te schuiven, dan leidt dit tot de eenduidige slotsom dat middels dit
uitgebreide aanbod aan verhaalsprokkels het agnostisch wereldbeeld gestalte
krijgt van een auteur wiens universum door schimmig toeval wordt gestuurd en
waarin het wezen van de dingen hoe dan ook gehuld blijft in een waas van
niet-begrijpen.
Amsterdam : De Bezige Bij 2016, 891 p. Vert. door Barber van de Pol
en Mariolein Sabarte Belacortu. ISBN 9789023497004. Distributie: WPG Uitgevers
Meer besprekingen over Argentijnse literatuur
deze pagina printen of opslaan