Miriam Bryant, Randy Newman, The walking dead e.a., allemaal
bezingen ze easy street. We weten niet zeker welk nummer Chabot in gedachten
had (Bryant is het directst, Newman het meest sarcastisch), maar dat het hier
een gevalletje dubbelzinnigheid is, dat staat als een paal boven water. Easy
street, een plek waar zorgeloosheid heerst. In de straat van het hoofdpersonage
Linda, heerste die er ooit zeker ook. Op het reisje naar Noorwegen, hoewel even
verpest door de onvermijdelijke ruzie in de file, lijkt niets het huwelijk van
Linda en John in de weg te gaan staan. Maar waarom zegt Linda dan:
‘…dat ik nu pas voorzichtig begin te geloven dat je altijd
bij me zal blijven. Daar heb ik dan twaalf jaar voor nodig gehad….?’
Uiteraard, omdat slechts enkele pagina’s verderop blijkt
dat die John de bekende overspelige schuinsmarcheerder is. Niet een, maar twee
minnaressen houdt hij erop na, en ook in de vriendinnenkring van Linda
(hemeltergend saai beschreven in landerige gesprekken op terrasje in het verder
zo fijn opgevoerde decor van Den Haag en Scheveningen), weten ze wat voor man
hij is.
Daarna sukkelt Linda van slecht
naar erger. Ze verliest de grip op haar 12-jarige zoon Tommy, kiest een foute
vriend, werkt in een tentje waarvan de eigenaar op het punt staat de boel te
verkopen. In huis gebeuren allerlei rare dingen. De kraan drupt zomaar inenen,
de paracetamol is weg of het flesje oogdruppels, een deur staat onverklaarbaar
open of zit niet op slot, je kunt het zo gek niet bedenken! Ook in gesprekken
met het saaiste burenstel van de eeuw worden kleine bedreiginkjes ingebouwd, de
man stuurt haar zelfs naar het kerkhof om ‘zichzelf’ te zien. Aan de overkant
van de straat staat soms een man naar het huis te staren (net als in Noorwegen,
overigens, een man aan de overkant van het water). Soms lijkt het gordijn te
bewegen.
Het
is zo langzamerhand wel duidelijk. We bevinden ons in de zogenaamde literaire
thriller, een genre dat in Nederland is uitgevonden en dat een stortvloed aan
vrij (meestal te) dikke romans heeft opgeleverd met een heleboel nadruk op het
betekenisvolle gewone. Vaak wordt dat betekenisvolle ook nog eens vet
aangeduid: wat deed die man daar aan de overkant? Er staan wel honderd van dit
soort zinnetjes in Chabots roman. Natuurlijk niet voor niets, twee pagina’s
voor het eind klopt de dood dan eindelijk aan de deur in de vorm van een paar
koplampen. En het blijft niet bij kloppen.
Dat het boek zo tegenvalt, komt
ook door voor- en achterplat, titel en motto. Die scheppen torenhoge
verwachtingen. Je kunt het niet fijner wensen. Het omslagbeeld en de foto van
de auteur zijn dan ook van Anton Corbijn, hartsvriend van de auteur. Fraaie, smaller
wordende weg door het duister op de voorkant; prachtig, dynamisch op het strand
weglopende Chabot op de achterkant. De titel voelt snel en hoort bij de rocky
uitstraling van Chabot. Het motto is van Nobelprijs-winnaar Bob
Dylan, ‘Whichever way I go, I always end up in one place: on Lonely Avenue’. Het past mooi bij het verhaal en
reageert alvast op de titel.
Ook de achterplatschrijver/ster is in vorm: ‘…speels en
oergeestig, maar ook een duistere pageturner van jewelste, een chabotiaanse roman
in de traditie van de Murder Ballad.’
Maar wat een chabotiaanse
roman is, kunnen we nog helemaal niet weten, want dit is nog maar de tweede (na
het geprezen Triggerhappy). Over
speels, oergeestig en pageturner hebben we het (nog) maar niet. Murder ballad
klopt wel weer aardig: lange ballade over een al dan niet mythische moord.
Helaas ontbreekt een van de leukste onderdelen daarvan: het slot waarin we de
moordenaar in de gevangenis of aan het koord ‘zien’, of op de vlucht. En ook
een oproep niet het gedrag van de moordenaar te kopiëren; dat zou speels of
misschien wel oergeestig geweest zijn!
Amsterdam : De Bezige Bij 2016, 331 p. ISBN 9789023498414
deze pagina printen of opslaan