Anne Vegter is
momenteel Dichteres des Vaderlands in Nederland. In die functie symboliseert
zij zowat het poëtische geweten van de natie. Zoals haar illustere voorgangers
probeert zij de actualiteit tot poëzie te transformeren, als een stem die
commentaar geeft op wat zich voordoet in onze samenleving. Die
gelegenheidsgedichten zorgen voor een brede weerklank, maar tegelijk verdwijnen
ze ook weer snel uit het geheugen. In die zin probeert Vegter ook op een meer
duurzame manier poëzie bij de mensen te brengen. Deze bloemlezing is daarvan de
directe uitdrukking. Op de flaptekst en in haar inleiding stelt de
samenstelster de vraag naar het ‘nut’ van poëzie. Ze argumenteert dat lezers
zich kunnen herkennen in de woorden van dichters, zeker op bijzondere momenten
die zulke woorden kunnen gebruiken. Tegelijk relativeert ze die functie toch
ook weer door te spreken van het ‘voorwerk’ van dichters. Daarmee legt Vegter
de vinger op de wonde. Gedichten kunnen inderdaad troost bieden, loutering of
vreugde helpen ondersteunen, maar tegelijk zijn het allereerst artistieke
creaties; net daardoor overstijgen ze de loutere nuttigheid.
Die dubbelzinnigheid kun je in
deze bloemlezing op vrijwel elke bladzijde aantreffen. Vegter heeft haar ruime
anthologie thematisch ingedeeld, volgens de grote episodes van het leven (vanaf
geboorte over opgroeien tot de dood en na de dood) en de grote gevoelens en
verlangens (identiteit, seks, liefde, overspel, geluk en ongeluk). Het is, met
andere woorden, een bijzonder herkenbaar schema dat door tal van andere
bloemlezers al is gebruikt, zij het dat hier wat meer eigentijdse accenten
worden gelegd, bijvoorbeeld door de klassieke categorie van het ‘huwelijk’ niet
langer te gebruiken.
De selectie zelf is ruim en bevat veel eigentijdse gedichten, terwijl
omgekeerd oudere dichters geheel zijn weggevallen. Geen Leopold, Bloem of Van
Nijlen dus. Van de experimentelen zijn vooral leesbare gedichten opgenomen: het
onvermijdelijke ‘Voor een dag van morgen’ bijvoorbeeld, of van Claus enkel
late, vrij toegankelijke verzen. Uiteindelijk zijn die evergreens echter van
minder tel, want de klemtoon ligt overduidelijk op poëzie na 1990. In dit opzicht biedt
dit boek toch wel een staalkaart van wat de Nederlandse poëzie vandaag
voorstelt (met inbegrip van een aantal Vlaamse dichters, niet mis te verstaan).
Daarbij heeft Vegter, niet zo vreemd gezien haar functie en haar eigen literaire
werk, de klemtoon vooral gelegd op ‘leesbare’ gedichten, verzen die weliswaar
gestileerd zijn maar zelden of nooit problemen stellen aan de lezer. Dat past
uiteraard ook bij het ‘nuttige’ waarmee ze poëzie hier associeert.
Je bent mijn liefste
woord vormt een uitstekende, zij het toch wel eenzijdige bloemlezing. Als
literair-historisch document, maar ook als staalkaart van de actuele poëzie is
ze nogal eenzijdig. Als ‘bruikbare’ verzameling gaat het echter om een
uitstekend boek, vergelijkbaar (maar wat frivoler) dan het legendarische Groot verzenboek van Jozef Deleu (dat
volgens mij toch wel duidelijk als inspiratiebron heeft gediend). Veel lezers
zullen hier allicht verzen naar hun gading vinden. Van een Dichteres des
Vaderlands kon men trouwens moeilijk iets anders verwachten.
Amsterdam
: Querido, 2015, 439 p. ISBN 9789021457154
deze pagina printen of opslaan