6+ - Riet Wille heeft al langer een boontje
voor bomen en huizen. In deze nieuwe bundel reiken ze mekaar de hand in een
verzameling van een dertigtal eerder gepubliceerde en een twintigtal nieuwe
gedichten.
De
dichter brengt de gedichten onder in zeven afdelingen. Gedichten rond het zich
thuis voelen (of het gemis daaraan); dierenwoonsten; opa en oma in hun huis of
serviceflat; bomen als huizen (bomen spelen ook een rol in andere afdelingen);
de tuin en de natuur rond het huis; ‘huizen’ op reis, van tent over hotel tot
boot; en ten slotte ‘nog een stapeltje dromen’, met gedichten over dingen in en
rond het huis, van terrasstoelen tot deuren.
Willes ervaring als logopediste
blijkt zowel uit haar eenvoudige woordkeus als uit het spelen met woorden en
klanken, die kinderen kunnen helpen bij het lezen en spreken. Haar heldere
woordkeus koppelt ze aan een voor volwassenen vaak verfrissende kijk door
kinderogen. Zo vat ze precies samen wat een bezoek aan opa zo bijzonder maakt:
dat de deur vanzelf opengaat voor ze kan aanbellen, dat hij haar
lievelingsgerecht kookt, helpt met huistaken en met haar praat ‘over gisteren,
vandaag en morgen’. En hoe herkenbaar is niet de kinderlijke observatie van
haar oma die na de thee ‘de klontjes en de wolk’ in haar tas propt, want dat
‘komt vast nog eens van pas’. Het in deze combinatie ongewone woordje ‘wolk’
krijgt betekenis eerder in het gedicht in de regel: ‘een wolk melk in een
doosje’. Die kinderlijke kijk op de dingen combineert Wille soms met volwassen
gedachten en vragen die de jonge lezers of luisteren aan het denken kunnen
zetten. Wanneer de ik opa en oma arm in arm ziet lopen, vraagt ze zich af:
‘Zoeken ze
steun bij elkaar?
Of houdt de ene
de andere
stevig vast,
om te vermijden
dat één van hen
alleen
zou overblijven?’
Het plezier in speelse taal
blijkt allereerst in de rijmen, met soms verrassende rijmcombinaties zoals in
‘Als ik
eindelijk
stiekem in de woning kijk,
dan zijn ze met
z’n zesjes:
drie Winterprinsjes
en drie
winterprinsesjes.’
(uit ‘De
Winterkoning’).
Of in de prachtige, kleine ode aan de kunst in de slotstrofe van
‘Museum’, waarin twee doeken de verbeelding prikkelen: ‘’s Avonds wisselt de
poetsvrouw / hun voetbal van schilderij. / Want kunst is een verrassing, / daar
denk je van alles bij.’ Toch mag de dichter wat het rijm betreft kritischer
zijn voor zichzelf: af en toe laat ze zich verleiden tot rijmdwang zoals in
‘Tussen de donkergroene bladeren / komen zijn vruchtjes vergaderen. / Ze doen
een beschermend jasje aan, / want diefstal is hier niet toegestaan.’ (uit
‘Verjaardagscadeautjes’). Soms ook doet een wat gebrekkig ritme het
rijmschoentje extra knellen, maar over het algemeen klinken de rijmen
vanzelfsprekend en maken ze deel uit van een ruimer klankspel met klanknabootsingen,
binnenrijmen of alliteraties: ‘ze ritselden, ruisten, rapten, / ze dartelden,
dolden, dansten.’
Wille speelt niet alleen met klanken, maar ook met (de betekenis van)
woorden, bijvoorbeeld in ‘Leven in groep’ over een ‘school’ vissen, waarvan één
vis altijd ‘op harde banken van koraal zit’, en moet oppassen voor ‘een gladde
jongen, / een kwade tong, / een malle griet.’ ‘Twee nonnetjes’ vergelijkt in
twee kolommen speels het schelpje en het mensje die onder hetzelfde woord
vallen. ‘Heen en weer’ verwoordt beeldend het eindeloos bewegen van de golven,
met als slotregels:
‘en waar het water
het droge zand zoent,
spreekt
met van kust.’
Verrassend beeldrijk zijn ook de beginregels van ‘Geel’: ‘Tien trompetnarcissen
blazen/ het eerste geel in de tuin.’
Niet alleen de woordspelingen,
maar ook de neologismen verrassen vaak: ‘boerenzwaluwtijd’, ‘het boterbloemde’,
‘rimpelstil’, ‘schelpjesoren’ enz. Dat doen ook veel personificaties. In ‘Toen
een tak mij tikte’ wordt door de poëtische verwoording een boom een vriend:
‘Hij bleef in
de tuin, ik op mijn kamer,
onze contacten werden steeds vager.
Tot … hij tegen mijn ruit tikte, zachtjes,
toen ik
niet meteen reageerde, harder.’
Expressief is ook het beeld van de dansende, blozende
tulpen in ‘Tulpen in knop’. Origineel is ‘Winterslaap’ dat de lezers door de
personificatie en woordspeling op het verkeerde been zet (‘Een zomer lang zijn
ze druk bezet / Hun seizoensarbeid / eindigt in het najaar. / Dan worden ze als
toren weggezet’). Hierdoor krijg je op het eind een andere kijk op de
tuinstoelen waar het gedicht over blijkt te gaan. Sporadisch werkt Wille ook
met beeldspraak en ook hier kan ze nog kritischer zijn voor zichzelf. Een beeld
als dat van de boom die door het raam ‘net een televisiescherm’ lijkt, wringt.
Mooi is dan weer het beeld in ‘Vakantie’, waarin de ik slaapt in een hangmat in
de vrije natuur. Het begin drukt letterlijk uit hoe een beeld je kijk op de
dingen kan vernieuwen: ‘Mijn kamer heeft een nieuw beeld klaargezet: / behang
van ruisende bladeren / plafond versierd met sterren.’ Ook hier speelt Wille
met woorden: ‘terwijl ik schommel / tussen hemel en aarde / ontsnappen mijn dromen
/ door de mazen van het net / maar wie heeft dat krekelmuziekje aangezet?’
De meest
beeldrijke kant van Riet Willes speelse omgang met de taal is te vinden in haar
figuurgedichten, waarin ze door de grafische ordening van de woorden of
versregels het onderwerp visualiseert. Gedichten nemen zo de vorm aan van een
boom, een wei met vier koeien, een flamingo, een tentenkamp, een kopje thee met
lepeltje, een narcis in een vaas of een kantelend vluchtelingenbootje op een
woeste zee. Dit laatste gedicht maakt indringend duidelijk hoe Riet Wille met
weinig, maar zorgvuldig gekozen en geschikte woorden een krachtig beeld kan
oproepen. In de bundel zijn de regels schuin gedrukt.
‘Vluchteling
O
was
ik maar
een boot,
groot en sterk
genoeg om samen
met mijn familie de
woeste zee te trotseren
in een kajuit zonder honger of dorst
en met het roer in de richting van
een land waar de kust veilig is’
Kristien Aertssen
beeldt de dreigende golven gestileerd af, wat het gedicht extra kracht geeft.
Meestal zijn haar kleurrijke tekeningen even lichtvoetig en speels als de
gedichten, waarvan ze ook de emotionele en fantasierijke lagen treffend weet te
verbeelden. Kijk maar naar de prent waarin het meisje met een zalige glimlach
‘haar’ boom omhelst bij ‘Toen een tak mij tikte’ of de al even gelukzalige lach
op het gezicht van het kind in de hangmat onder een roze sterrenhemel. Mijn
favoriete prent is die bij ‘Cafetaria’, met een gezellig speelse oma en
kleinkind die thee en frisdrank drinken aan een tafel in de vorm van een
reusachtige theekop. Precies die emotionele uitvergroting zorgt voor een
beklijvend beeld.
Dag huis, ben je thuis? is een fraaie bundel om jonge kinderen de
speelse, beeldende en verrassende kanten van poëzie te laten omarmen en er zich
in thuis te voelen.
Riet Wille, Kristien Aertssen: Dag huis, ben je thuis? Gedichten op een
kier, De Eenhoorn, Eke 2024, 86 p. : ill. ISBN 9789462917880
deze pagina printen of opslaan