In 1938 werd
Maurice Gilliams met spoed opgenomen in het Antwerpse Stuyvenberggasthuis, twee
jaar na zijn doorbraak met de roman Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936).
Een levensbedreigende astma-aanval noopte Gilliams’ omgeving tot een
interventie. In het hospitaal bleek de aanval het gevolg van zelfverwaarlozing.
Zo luidde de diagnose bij bevriend uitgever Albert Pelckmans, die meteen in
actie was geschoten: doodsverlangen. Hier begint Weerspiegeld
in een waterglas, Annette Portegies’ zoektocht naar de Antwerpse
schrijver Maurice Gilliams (1900-1982), waar diens verschroeiende zelfkwelling aan
ten grondslag ligt.
In een huis aan de Antwerpse Ossenmarkt verliep Gilliams’ geboorte
allesbehalve vlot. Hij voelde zich zijn leven lang schuldig dat hij zijn moeder
fysiek had geruïneerd. De kleine Gilliams kwam evenwel niks te kort. Vader
Frans Gilliams, een sociaal geëngageerde drukker, bracht hem vroeg in contact
met de literatuur, er was een diepwarme, innige band met moeder Louise
Gilliams-Lambrechts, een Dame van Liefde, en Gilliams’ tantes – in zijn oeuvre
gekend als tante Henriëtte en Theodora – leerden hem de knepen van de
Nederlandse taal, en de kunst van het vertellen. Het waren de vier torens van Gilliams’
veilig ommuurde binnenhof.
Vader Gilliams wou zijn fragiele en in zichzelf gekeerde zoon
sterken door hem naar een kostschool te sturen. Op het Sint-Victorgesticht
vindt vroeg in deze biografie, rond Gilliams’ negende levensjaar, een
scharniermoment plaats. In Gilliams’ ongepubliceerde autobiografie Ontwarringen
stuitte Portegies op een bepalende zin over die periode, die ze talloze
keren moest lezen alvorens de betekenis doordrong: ‘Er kwam een onplezierige
warmte dicht bij mijn hoofd, en ik voelde de talmende rasp op mijn gloeiende
wangen van zijn nooit gladgeschoren gezicht.’ Gilliams sprak er nooit over. Diep
in zichzelf verborg de jonge Maurice het misbruik onder een deken van
christelijk lijden. Zoals hij zijn moeder bij zijn geboorte had getekend, zo
moest hij de pijn dulden.
Om zichzelf te behoeden poogde Gilliams terug te keren naar
zijn beschermende verbeelding – als hij zich maar ‘niet in eigen lichaam bevond’
–, wat hem steeds minder lukte met hevige buien van neerslachtigheid tot gevolg.
Zijn eigen homoseksuele gevoelens, zoals voor boezemvriend Emile Bernaerts, onderdrukte
Gilliams ten koste van zichzelf, uit angst voor de conservatieve mores en het navenante
geroddel. De dandy kledij en wandelstok waren als een zwaard en harnas, Gilliams
beschermend tegen anderen, maar ook tegen zichzelf.
Het had gevolgen voor zijn
huwelijken, die turbulent verliepen. Gilliams’ eerste huwelijk met Gabriëlle
Baelemans werd niet geconsummeerd en jarenlang leefde het paar als gescheiden
gehuwden toe naar een kostrijke scheiding. Gilliams probeerde erover te
schrijven in het nooit voltooide Gregoria, of een huwelijk op Elseneur.
Zijn tweede huwelijk met Maria-Elizabeth De Raeymaekers hield vooral stand
omdat zij een ideale moederfiguur bleek die hem alles vergaf. Het koppel bleef
smartelijk kinderloos, terwijl Gilliams wel een buitenechtelijk kind verwekte.
Waar de schrijver zijn rol in beide huwelijken verzweeg, vergoelijkte of
minimaliseerde, laat Portegies niet na om Gilliams’ nukkigheid, impulsiviteit
en ijdelheid aan te stippen.
Snaargevoelig laat Portegies Gilliams’ binnenleven
doorschemeren aan de hand van zijn werken. Gilliams schreef vaak over zichzelf,
maar zelden was hij ontboezemend. Vaker was hij cryptisch, zoals in de regels
waaraan Portegies haar titel ontleent: ‘Ik heb zoveel gezwegen. / Ik ben een
kind gebleven, / weerspiegeld in een waterglas.’ Door met haar biografie het onderliggende
trauma te belichten, opent Portegies de hermetische taal.
Het boek reikt zo een hand naar Een
binnenplaats met gras, Leen Huets
bloemlezing van Gilliams’ oeuvre, wier selectie wordt versterkt door Portegies’
lezing. Gilliams’ kwelling in combinatie met een obsessief perfectionisme maakte
dat hij moeilijk tot schrijven kwam. Hij omschreef het als de kei waaruit hij
water moest slaan, of als de klonter die het bloed tussen zijn hersenen en hand
stremde. Portegies laat het naar boven drijven als de verklaring voor Gilliams’
ragfijne oeuvre en zijn recurrente doodsverlangen.
Biografen ‘wagen te doen alsof
ze alles haarfijn weten’ beschreef Gilliams in Gregoria, maar dergelijke
pedanterie of stelligheid valt hier niet te bespeuren. Al is het trauma
Portegies’ brandpunt, ze houdt de biografie genuanceerd door Gilliams’
schoonheid en stilistiek niet op het achterplan te plaatsen. Portegies laat
niet vergeten hoe zijn schrijverschap los staat van enige literaire stroming. Na
meer dan twintig jaar archiefonderzoek bezorgt Portegies een passende apotheose
voor een enigmatisch stilist zonder weerga in de Nederlandse letteren.
Ongetwijfeld had Gilliams graag de belangstelling voor hem en zijn werk zien
toenemen. Even ongetwijfeld zal dat gebeuren: Portegies schreef een
leesplichtig meesterwerk.
Annette Portegies: Weerspiegeld in een waterglas, Athenaeum-Polak
& Van Gennep, Amsterdam 2022, 440 p. ISBN 9789025314224. Distributie
L&M Books
deze pagina printen of opslaan