Letterkunde

BOEKEN NR. 9, NOVEMBER 2022

Annette Portegies: Weerspiegeld in een waterglas

door Jan-Bart Claus

In 1938 werd Maurice Gilliams met spoed opgenomen in het Antwerpse Stuyvenberggasthuis, twee jaar na zijn doorbraak met de roman Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936). Een levensbedreigende astma-aanval noopte Gilliams’ omgeving tot een interventie. In het hospitaal bleek de aanval het gevolg van zelfverwaarlozing. Zo luidde de diagnose bij bevriend uitgever Albert Pelckmans, die meteen in actie was geschoten: doodsverlangen. Hier begint Weerspiegeld in een waterglas, Annette Portegies’ zoektocht naar de Antwerpse schrijver Maurice Gilliams (1900-1982), waar diens verschroeiende zelfkwelling aan ten grondslag ligt.  

In een huis aan de Antwerpse Ossenmarkt verliep Gilliams’ geboorte allesbehalve vlot. Hij voelde zich zijn leven lang schuldig dat hij zijn moeder fysiek had geruïneerd. De kleine Gilliams kwam evenwel niks te kort. Vader Frans Gilliams, een sociaal geëngageerde drukker, bracht hem vroeg in contact met de literatuur, er was een diepwarme, innige band met moeder Louise Gilliams-Lambrechts, een Dame van Liefde, en Gilliams’ tantes – in zijn oeuvre gekend als tante Henriëtte en Theodora – leerden hem de knepen van de Nederlandse taal, en de kunst van het vertellen. Het waren de vier torens van Gilliams’ veilig ommuurde binnenhof.
 
Vader Gilliams wou zijn fragiele en in zichzelf gekeerde zoon sterken door hem naar een kostschool te sturen. Op het Sint-Victorgesticht vindt vroeg in deze biografie, rond Gilliams’ negende levensjaar, een scharniermoment plaats. In Gilliams’ ongepubliceerde autobiografie Ontwarringen stuitte Portegies op een bepalende zin over die periode, die ze talloze keren moest lezen alvorens de betekenis doordrong: ‘Er kwam een onplezierige warmte dicht bij mijn hoofd, en ik voelde de talmende rasp op mijn gloeiende wangen van zijn nooit gladgeschoren gezicht.’ Gilliams sprak er nooit over. Diep in zichzelf verborg de jonge Maurice het misbruik onder een deken van christelijk lijden. Zoals hij zijn moeder bij zijn geboorte had getekend, zo moest hij de pijn dulden.
 
Om zichzelf te behoeden poogde Gilliams terug te keren naar zijn beschermende verbeelding – als hij zich maar ‘niet in eigen lichaam bevond’ –, wat hem steeds minder lukte met hevige buien van neerslachtigheid tot gevolg. Zijn eigen homoseksuele gevoelens, zoals voor boezemvriend Emile Bernaerts, onderdrukte Gilliams ten koste van zichzelf, uit angst voor de conservatieve mores en het navenante geroddel. De dandy kledij en wandelstok waren als een zwaard en harnas, Gilliams beschermend tegen anderen, maar ook tegen zichzelf.
 
Het had gevolgen voor zijn huwelijken, die turbulent verliepen. Gilliams’ eerste huwelijk met Gabriëlle Baelemans werd niet geconsummeerd en jarenlang leefde het paar als gescheiden gehuwden toe naar een kostrijke scheiding. Gilliams probeerde erover te schrijven in het nooit voltooide Gregoria, of een huwelijk op Elseneur. Zijn tweede huwelijk met Maria-Elizabeth De Raeymaekers hield vooral stand omdat zij een ideale moederfiguur bleek die hem alles vergaf. Het koppel bleef smartelijk kinderloos, terwijl Gilliams wel een buitenechtelijk kind verwekte. Waar de schrijver zijn rol in beide huwelijken verzweeg, vergoelijkte of minimaliseerde, laat Portegies niet na om Gilliams’ nukkigheid, impulsiviteit en ijdelheid aan te stippen.
 
Snaargevoelig laat Portegies Gilliams’ binnenleven doorschemeren aan de hand van zijn werken. Gilliams schreef vaak over zichzelf, maar zelden was hij ontboezemend. Vaker was hij cryptisch, zoals in de regels waaraan Portegies haar titel ontleent: ‘Ik heb zoveel gezwegen. / Ik ben een kind gebleven, / weerspiegeld in een waterglas.’ Door met haar biografie het onderliggende trauma te belichten, opent Portegies de hermetische taal.
 
Het boek reikt zo een hand naar Een binnenplaats met grasLeen Huets bloemlezing van Gilliams’ oeuvre, wier selectie wordt versterkt door Portegies’ lezing. Gilliams’ kwelling in combinatie met een obsessief perfectionisme maakte dat hij moeilijk tot schrijven kwam. Hij omschreef het als de kei waaruit hij water moest slaan, of als de klonter die het bloed tussen zijn hersenen en hand stremde. Portegies laat het naar boven drijven als de verklaring voor Gilliams’ ragfijne oeuvre en zijn recurrente doodsverlangen.
 
Biografen ‘wagen te doen alsof ze alles haarfijn weten’ beschreef Gilliams in Gregoria, maar dergelijke pedanterie of stelligheid valt hier niet te bespeuren. Al is het trauma Portegies’ brandpunt, ze houdt de biografie genuanceerd door Gilliams’ schoonheid en stilistiek niet op het achterplan te plaatsen. Portegies laat niet vergeten hoe zijn schrijverschap los staat van enige literaire stroming. Na meer dan twintig jaar archiefonderzoek bezorgt Portegies een passende apotheose voor een enigmatisch stilist zonder weerga in de Nederlandse letteren. Ongetwijfeld had Gilliams graag de belangstelling voor hem en zijn werk zien toenemen. Even ongetwijfeld zal dat gebeuren: Portegies schreef een leesplichtig meesterwerk.
 
Annette Portegies: Weerspiegeld in een waterglas, Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2022, 440 p. ISBN 9789025314224. Distributie L&M Books

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies



ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri