Onder poëzieliefhebbers is Alfred Schaffer
al lang geen nieuwe naam meer. Zijn bundels werden bekroond met een aantal
prijzen, waaronder de H.C. Pernathprijs in Vlaanderen. Tegelijk blijft de
dichter nog steeds relatief onbekend. Dat zou met zijn zesde bundel wel eens
snel kunnen veranderen. Mens dier ding is inderdaad in meer dan één
opzicht een meesterwerk, waarmee Schaffer zich resoluut naar voren dringt in de
horde van hedendaagse talentvolle dichters. Het opzet is even eenvoudig als
geniaal. De dichter dringt in de huid van de legendarische Sjaka (ook wel
Chaka) Zoeloe (1787-1828), de stichter van het Zoeloe-koninkrijk, een
belangrijk veldheer en een meedogenloos dictator. Rond zijn leven hangt een
sfeer van mythes en legendes, zoals bij vrijwel elke held. Tot op vandaag
blijft zijn naam voortleven, in liederen en verhalen, maar ook in diverse
games. Net die veelzijdigheid en die ongrijpbaarheid moet Schaffer bijzonder
hebben aangegrepen.
De bundel Mens dier ding probeert Sjaka op tal van manieren te vatten en te definiëren. De kaftillustratie
toont een man die niet meer is dan een schaduw in een landschap dat beperkt
blijft tot contouren. Van bij het begin laat Schaffer er echter geen
twijfel over bestaan dat ‘zijn’ Sjaka een postmoderne creatie is. In de
hedendaagse wereld wordt de Zoeloekrijger immers gekatapulteerd als iemand die
op de snelweg grote verkeersdrukte veroorzaakte met een speer, ‘onder invloed’
naar verluidt, en daarom werd gearresteerd. Sjaka is een man van alle tijden,
ook van deze tijd. De daaropvolgende bladzijden laat de dichter werkelijk alle
remmen los. Sjaka wordt aan het woord gelaten en presenteert een aantal
zogenaamde ‘harde feiten’ over zijn bestaan, compleet met een beschrijving van
de assegaai en enkele fasen uit zijn leven, maar ook met een beschrijving van
zijn Facebookprofiel. Geschiedenis en verbeelding zijn onlosmakelijk verbonden,
zoals dat ook gebeurt met het leven van de historische Sjaka, over wie vanaf
zijn verwekking allerlei mythische verhalen de ronde doen. Daarna volgen een
aantal gedichten waarin een ‘neutrale’ verteller episodes uit Sjaka’s leven
verhaalt. Dat relaas wordt echter doorbroken door een reeks andere getuigen
(bijvoorbeeld zijn moeder) en door een reeks dagdromen, waarvan niet duidelijk
is of ze van Sjaka dan wel van het dichterlijke ik afkomstig zijn. Aan het eind
van de bundel lijkt Sjaka in een soort van hiernamaals te leven.
Dat gigantische,
bijwijlen ronduit hilarische maar tegelijk tragische en gruwelijke verhaal
wordt verteld via een caleidoscoop van schema’s en tonaliteiten. Schaffer
demonstreert hoezeer hij dat alles in de vingers heeft. Soms lijkt de bundel
wel een poëtische versie van James Joyce’ Ulysses. Reportages,
telegramstijl, associatieve gedachtestromen, journalistieke taal, poëtische
evocaties en hooggestemde filosofische uitweidingen: het passeert allemaal de
revue. Tegelijk echter is die speelse taal geen rem voor belangrijke
thematische kwesties: van een vrijblijvend postmodernisme is geen sprake.
Integendeel, de dichter onderzoekt via zijn casus een aantal wezenlijke
elementen: de relatie tussen schijn en werkelijkheid, maar ook de mens als een
vat vol tegenstrijdigheden, beurtelings actief en ondernemend en dan weer
passief, alles ondergaand. In die zin doet deze bundel denken aan een hedendaagse
soap, maar dan van een indrukwekkend literair niveau. Waar blijft de eerste
echt grote bekroning?
Alfred Schaffer: Mens dier ding, De Bezige Bij
Amsterdam, 2014, 141 p. ISBN 9789023482833. Distributie Standaard Uitgeverij
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswolf 2014
deze pagina printen of opslaan