Op pagina 249-250 staat:
‘Maar zijn verwachtingen van de
Schepper waren veel bescheidener. Als Hij brood had voortgebracht uit de aarde
en het niet naar zijn mond had gebracht, was het al genoeg geweest. Als Hij het
wel naar zijn mond had gebracht, maar het smaakte hem niet, was het al genoeg
geweest. Als het hem wel had gesmaakt, maar Hij hem niet af toe een
aardappeltje gaf, was het al genoeg geweest. Als Hij hem wel af en toe een
aardappeltje bracht, maar hem op joodse feestdagen niet trakteerde op
kippenpootjes, was het al genoeg geweest.’ En zo gaat het nog een bladzijde verder.
En op
bladzijde 380:
‘Als Hij brood had voortgebracht uit de aarde en het niet naar zijn mond had
gebracht, was het al genoeg geweest, als Hij het naar zijn mond had gebracht en
er geen ingeblikt vlees bij deed en blikjes sardientjes en biscuitjes en
groente in redelijke staat en vier flessen brandewijn, was het al genoeg
geweest. Als Hij…’ Enzovoort.
Wat is hier aan de hand? Hier schrijft duidelijk een joods
auteur die redelijkerwijze veronderstelt dat zijn joodse lezers, vroom en
minder vroom, vertrouwd zijn met het centrale liedje uit de Seder, het rituele feestmaal op
Pesach (het joodse paasfeest): ‘Dajenoe’. Daarin wordt de Schepper geëerd om al
zijn weldaden, waarvan de minste zou volstaan , al mag het gerust iets meer
zijn.
Deze
roman speelt zich dan ook af in de joodse sjtetls (dorpen en kleinsteden) van
het Russische Rijk aan het begin van de negentiende eeuw. Daarom heb je eerst
de indruk in een vervolg te zijn beland op de verhalen van Sjolem Aleichum en
Isaac Bashevis Singer. Het gaat immers om dezelfde arme mensen in hetzelfde
besloten milieu die met een vergelijkbare liefde en ironische afstandelijkheid
worden beschreven.
Alleen is de rebel hier niet een al te pientere Talmoedstudent die
lastige vragen stelt -- ook die is hier aanwezig --, maar een meisje dat, tegen
alle traditie in, slachter wil worden zoals haar vader. Wanneer ze dan haar mes
gebruikt om drie belagers en, iets later, twee soldaten vakkundig de keel door
te snijden zitten we plotseling in een misdaadroman die zo uit de grote
Russische literatuur lijkt te zijn ontsnapt. Die indruk wordt nog versterkt,
wanneer de daders, Fanya en haar medevluchtelingen, in contact komen met een
niet-joodse hoge inspecteur, die meteen herinnert aan de inspecteur in Misdaad en straf van Dostojevski: ook
hier weet de inspecteur veel meer dan de voortvluchtigen vermoeden, ook al kan hij
lange tijd de motivering voor hun vreemd gedrag niet begrijpen.
Maar er is meer, veel
meer, want de barokke opeenstapeling van toevalligheden doet de lezer bijna
onvermijdelijk denken aan de fantastische verhalen van de Zweedse auteur Jonas
Jonassen, vooral De zonderlinge avonturen van het geniale
bommenmeisje. Ook hier volgt
de ene onwaarschijnlijkheid op de ander, alsof de auteur er plezier aan beleeft
zijn lezers van het ene genre in het andere mee te sleuren. En toch blijf je
maar doorlezen, want een goed misdaadverhaal doet het altijd, ook al weet je
dat je in een fantasiewereld verzeild geraakt bent, die als het ware de harde
realiteit van de miserie van deze vrome (nou ja) joden in het oude Rusland moest
compenseren. Deze verhoopte compensatie komt er uiteraard niet, maar je geraakt
moeilijk los van de figuren zelf, van wie de menselijke al te menselijke
karaktertrekken (jaloersheid, achterklap en leugens, zelfs het verraad van de
eigen kinderen, naast onbegrijpelijk heroïsche momenten van vriendschap en solidariteit)
op geen enkel moment worden verdoezeld of goedgepraat.
Dat ze aan het einde van dit
lange verhaal opgepakt en opgehangen worden, was te verwachten. Maar het échte
einde van deze roman, zeg maar de laatste twaalf bladzijden, maken het de
moeite van de lectuur van de voorafgaande 564 meer dan waard. Ik kan u daar helaas
niet van overtuigen zonder dat u ze zélf doorgeworsteld hebt.
Yaniv Iczkovitz: De
slachtersdochter, De Geus, Amsterdam, 2019, 576 p. ISBN 9789044539325. Vertaling
van Tikoen achar chatsot door Hilde Pach.
Distributie L&M Books
deze pagina printen of opslaan