Poëzie

BOEKEN NR. 4, APRIL 2019

A.H.J. Dautzenberg: Niet het krassen van de kraai

door Christophe Van Eecke

Het kan de lezer van Anton Dautzenbergs dagboek Ik bestaat uit twee letters (2018) niet zijn ontgaan dat de auteur aan tinnitus lijdt, een aandoening waarbij in het oor allerhande piepende, krassende of andere geluiden worden waargenomen zonder enige externe oorzaak. Deze aandoening, die door Dautzenberg zelf een ‘auditieve kanker’ wordt genoemd, kan tot een dermate aanhoudend kabaal aanzwellen dat sommige patiënten uit pure wanhoop tot zelfmoord worden gedreven om zich te bevrijden van de constante geluidsterreur.
 
In Niet het krassen van de kraai biedt Dautzenberg een bundel zogenaamde tinnitusgedichten aan: poëtisch werk waarin hij probeert te vertolken hoe het voelt om constant met tinnitus te moeten leven. Maar Dautzenberg is Dautzenberg, dus de aanpak is op zijn minst ongewoon. Dit zijn geen conventionele gedichten. De bundel schaart zich veeleer in de traditie van het klankdicht en de typografische poëzie. Veeleer dan poëzie over zijn aandoening heeft Dautzenberg klanken op het blad gecomponeerd in een poging om de kwelling van tinnitus aanschouwelijk te maken, waardoor de verschillende bladzijden zich soms laten lezen als partituren van een avant-garde opera, waarin notenbalken zijn afgeschaft en toonhoogte, klankkleur en andere kwaliteiten van de zang worden gevisualiseerd door typografie en grafische aanduidingen.
 
De bundel valt uiteen in vijf secties waarin verschillende aspecten van tinnitus worden gevisualiseerd. De eerste sectie vertolkt bijvoorbeeld de bekendste vorm van tinnitus: de eindeloos aanhoudende u-klank, welbekend bij iedereen die ooit na een nachtje rockconcert is ontwaakt met een half verdoofde kop en een overbelast gehoororgaan. Waar dat ongemak zichzelf doorgaans oplost, is het voor de tinnituslijder constant, wat Dautzenberg uitdrukt in regel na regel van aangehouden u-tjes. Nu en dan begint een nieuwe regel met een blanco aanzet, zoals het inspringen van de eerste regel van een nieuwe alinea. Dat drukt het perverse sadisme van de aandoening uit, waarbij het geluid soms even lijkt op te houden, er lonkt zowaar verlichting en opluchting – maar nee, hoor, daar is het weer.
 
In de andere cycli ontmoeten we krassende eeeejjiii- en ch-ie-jj-klanken, kronkelende ch ch yy yy-cycli, knagende ng-tonen en andere auditieve manifestaties. Door dit alles als dichtbundel te presenteren, balanceert Dautzenberg (kwajongensachtige provocateur die hij ondanks alles blijft) bewust op de rand van het literair charlatanisme. En toch. Wie het oog over de walsende bladspiegel laat dwalen en zich de klanken voor het inwendig oor probeert te halen, krijgt dankzij deze visualisaties een vrij goed idee van wat het moet zijn om constant door deze miserie te worden geplaagd. Niet het krassen van de kraai is meer een oefening in bladschikking en letterzetting dan in poëzie, maar ze is wel efficiënt en expressief.
 
De bundel wordt gepubliceerd in een beperkte oplage van vijfhonderd exemplaren, die elk op de achterkaft genummerd en gesigneerd zijn door de auteur. Dat is absoluut essentieel omdat het duidelijk aangeeft dat deze bundel toch vooral een objet d’art wil zijn, een kunstenaarsboek dat van kaft (met het woord ‘tinnitusgedichten’ verticaal uitgesneden) tot opmaak als kunstenaarseditie is gedacht. Bovendien zijn nummering en handtekening uiteraard een fetisjistisch fysiek spoor van de kunstenaar-dichter, wat doorgaans ook de motivatie is waarom bewonderaars van een auteur of kunstenaar zich deze edities aanschaffen. In dit geval heeft dat fysieke spoor een extra knipoog omdat de bundel precies over een onaangenaam aspect van de anatomie van de kunstenaar-dichter handelt. En zoals lezers van Dautzenbergs werk ook weten, is deze auteur zelden schuchter in het toelichten van zijn eigen anatomie. Dat er ten slotte ook een epigraaf is die aan het werk van Jan Hanlo werd ontleend, heeft zo ook zijn intertekstuele dubbele bodems (Hanlo hield van jonge jongens en Dautzenberg engageerde zich voor het recht op vrije meningsuiting van de pedofielenvereniging Martijn), maar is tegelijk relevant omdat het verband tussen fluiten en vogelzang in Hanlo’s gedicht de sleutel is voor de manier waarop Dautzenberg met zijn tinnitus probeert om te gaan (wat hij kort toelicht in een nawoord).
 
Wie zich van al het bovenstaande bewust is, zal in Niet het krassen van de kraai een logische voortzetting vinden van het oeuvre van Dautzenberg: sterk vanuit het zelf gedacht, met een zekere sarcastisch-ironische houding tegenover zichzelf, en flirtend met provocatie en charlatanisme zonder ooit zijn intrinsieke sérieux te verliezen – zoals het een gekneusd romanticus betaamt. Het is kortom moeilijk te bedenken hoe een geslaagde cyclus gedichten over tinnitus er anders zou moeten uitzien om beter of expressiever te zijn.
 
A.H.J. Dautzenberg: Niet het krassen van de kraai, Pluim, Amsterdam 2019, 77p. ISBN 9789492928221

deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri