Vertaald proza

Olga Tokarczuk (Nobelprijs Literatuur 2018): Cartografie van het getergde lichaam

door Kris Van Heuckelom

Olga Tokarczuk (1962) is al een paar decennia een van de meest gelezen Poolse schrijfsters.
In 2008 kreeg die publieke waardering ook een officieel verlengstuk toen haar boek Bieguni (De rustelozen) bekroond werd met de belangrijkste Poolse literatuurprijs (de Nikè). De ook in het Nederlandse beschikbare roman is vintage Tokarczuk: de schrijfster combineert een groot verteltalent en een scherp observatievermogen met een lichte hang naar esoterie en af en toe wat wijsneuzigheid.

Eerst misschien dit: Olga Tokarczuk heeft onmiskenbaar iets met obscure sekten. Een van haar vroegere boeken — Huis voor de dag, huis voor de nacht uit 1999 – schetst een markant portret van de zogenaamde messenmakers, een stelletje religieuze misantropen uit Silezië die geloofden dat de ziel een in het lichaam gestoken mes was. Geheel en al conform hun gnostische gedachtegoed verlangden deze ketters niets meer dan zich te onttrekken aan de boze wereld van de materie en terug te keren naar de goddelijke lichtsfeer. Tokarczuk over deze messenmakers: Als ze een kind kregen, werd er geweeklaagd en geen vreugde geuit. Wanneer iemand stierf, kleedden ze de ontslapene helemaal uit, legden hem in een gat in de grond en dansten huppelend rond het open graf.

In haar roman De rustelozen is die belangstelling voor religieuze heresie en licht esoterisch gedrag nog nadrukkelijker aanwezig. De titel van het boek verwijst naar een groep Russische andersgelovigen die maar één manier ziet om te ontkomen aan de wereldwijde machtsgreep van de Antichrist: voortdurend in beweging blijven. Ook hier is het aloude gnostische devies van wereldverzaking nooit ver weg: ‘Laat je kinderen achter, aangezien je ze toch al onbezonnen hebt gebaard en begeef je op weg; begraaf je ouders aangezien ze je in een onbezonnen bui hebben verwekt en vertrek’, horen we uit de mond van een van de Russische sekteleden. Wie het toch aandurft even halt te houden, wacht hetzelfde gruwelijke lot als eertijds Jezus van Nazareth, ‘gevangengenomen en zijn lichaam aan een kruis geslagen, geïmmobiliseerd als een insect, tentoongesteld aan alle menselijke en onmenselijke ogen.’

Wat Tokarczuks literaire alter ego met al deze sektariërs verbindt, is niet zozeer hun rabiate misprijzen voor mens en wereld, wel hun afkeer voor een sedentair leven. De rustelozen begint met een reeks autobiografische stukken waarin de ik-vertelster zichzelf neerzet als een geboren reizigster die niet in staat blijkt te zijn ook maar ergens wortel te schieten. Wat daarna volgt, is een bonte verzameling van een honderdtal korte reisnotities en verhalen die op een of andere manier inhaken op die idee van een nomadisch bestaan. Met wat kwade wil zou je die gefragmenteerde formele en thematische aanpak als ‘trendy postmodern’ kunnen bestempelen. De hybride opbouw van het boek doet in zekere zin denken aan de losse compositie die Tokarczuk eerder al in Huis voor de dag, huis voor de nacht hanteerde. De geografische actieradius van de schrijfster is de voorbije jaren echter opmerkelijk groter geworden: waar haar vroege werk het universele vooral zocht in het lokale (de Pools-Duitse heimat waar de schrijfster lange tijd woonde), lijken haar personages thans steeds meer op zoek te gaan naar het particuliere in het globale. Die evolutie kwam ook al frappant tot uitdrukking in Tokarczuks roman De laatste verhalen, waarvan in 2008 een Nederlandse uitgave verscheen. Het beklijvende portret van drie generaties Poolse vrouwen wordt er afgesloten met de lotgevallen van de allesbehalve honkvaste kleindochter, die leeft en werkt in een geglobaliseerde wereld en zich met niets of niemand verbonden lijkt te voelen. De ik-vertelster in De rustelozen zet die kosmopolitische lijn voort, al dient meteen ook gezegd te worden dat het boek meer is dan een zoveelste variatie op sociologische catchphrases van het type ‘nomadische identiteit’ en ‘vloeibare moderniteit’.

Veeleer dan een postmoderne nomade of op consumptie beluste toeriste typeert Tokarczuks reizigster zich in De rustelozen als ‘pelgrim’. De traditionele idee van een pelgrimage krijgt daarbij een opmerkelijke draai. De schrijfster borduurt weliswaar voort op de idee dat pelgrimstochten in oorsprong opgezet werden om de bedevaarder tot enige zelfreflectie te bewegen, maar de plekken en relikwieën die de ik-vertelster opzoekt, zijn allesbehalve sacraal van aard en van enige fysieke of spirituele loutering is al evenmin sprake. Kenschetsend voor Tokarczuks invulling van dat pelgrimschap is het ‘itinerarium’ waarmee haar boek wordt afgesloten: de door de schrijfster uitgetekende route vertrekt bij het ‘Pathologisch-anatomisches Bundesmuseum’ in Wenen, om via allerhande medische musea en plastinaria in Duitsland, Nederland en de voormalige Sovjet-Unie uit te komen bij het Mütter Museum in Philadelphia. De profane relikwieën die ze op al deze plaatsen gaat bekijken en beschrijven, zijn rariteiten in de letterlijke zin van het woord: misvormde schedels met de meest onmogelijke uitgroeisels, geprepareerde ‘semi-hominide’ foetussen in glazen bokalen, geplastineerde dierenlichamen en scrupuleus geconserveerde menselijke organen… Wat misschien nog markanter is: als de ik-vertelster op haar omzwervingen dan toch op levende specimens stoot, dan zijn ook dat steevast behoorlijk aberrante exemplaren van de menselijke soort, om niet te zeggen freaks.

Bij monde van de ik-vertelster geeft Tokarczuk aan dat haar voortdurend rondreizen voortkomt uit een ongezonde vorm van ‘monstrofilie’ en een zoektocht vormt ‘naar de fouten en de fiasco’s van de schepping’. Ook hier vertoont die fascinatie voor het getergde en misvormde mensenlichaam onmiskenbaar gnostische trekjes, maar Tokarczuks literaire drijfveren reiken verder dan het klassieke geweeklaag over de pijn van het zijn. Een markante rode draad in De rustelozen is met name de nauwe band tussen twee wetenschappelijke disciplines die hun hoogdagen beleefden in de renaissance: de anatomie en de cartografie. De zogeheten pelgrimstochten die Tokarczuks personages afleggen, zijn niet louter gericht op een verkenning van de grote buitenwereld, maar lopen vaak parallel met een welhaast cartografische exploratie van het menselijk lichaam. Die gecombineerde macro- en microscopische insteek komt onder meer aan bod in enkele verhalende stukken die gewijd zijn aan het tragische leven van de zeventiende-eeuwse Vlaamse anatoom Philip Verheyen. De man staat niet alleen geboekstaafd als de eerste wetenschapper die de achillespees in kaart bracht, maar geldt ook als de bedenker van het begrip ‘fantoompijn’: een flink deel van Verheyens wetenschappelijke arbeid ging op aan het zoeken naar een verklaring voor de pijn die hij maar bleef voelen in zijn geamputeerde linkerbeen. Tokarczuk put uit ’s mans zoektocht en die van andere anatomen, conservatoren en plastinatoren de nodige inspiratie voor haar eigen schrijverschap: net zoals de leergierige Verheyen in zijn onderzoekingen blijft cirkelen rond een onbereikbare kern, dompelt de immer reisbeluste Tokarczuk de door haar geobserveerde werkelijkheid onder ‘in de formaline van de zinnen’, maar ontkomt zij evenmin aan de ‘grondeloze diepte tussen de begrippen’.

Enerzijds is de schrijfster zich terdege bewust van de demonische en morbide trekjes van haar monstrofiele conserveringsarbeid en haar voortdurende focus op ‘aan het kruis geslagen’ monsters en andere te kijk gestelde rariteiten. Anderzijds laat Tokarczuk uitschijnen dat enkel een dergelijke aanpak nog toelaat — aldus de door haar geciteerde Emil Cioran — enig ‘stof op te werpen in de zoektocht naar een dwaas geheim.’ In verschillende notities en verhalen uit De rustelozen wordt diezelfde idee van on(be)grijpbaarheid gesuggereerd door verwijzingen naar de Griekse godheid Kairos, in de klassieke mythologie de belichaming van het ‘juiste moment’, of — in Tokarczuks eigen bewoordingen — ‘het punt waar de menselijke, lineaire tijd de goddelijke, cyclische tijd van de goden snijdt […] om plaats te bieden aan die ene, precieze, onherhaalbare mogelijkheid’. De vermetele Kairos is de arme stervelingen echter telkens weer te vlug af, en ook bij Tokarczuk is dat uiteindelijk niet anders.

In de loop der jaren heeft Tokarczuk wel eens het verwijt gekregen dat haar werk steeds weer dezelfde ingrediënten herkauwt en aan de lezer voorschotelt: een uitgesproken vrouwelijke kijk op mens en wereld, een aan de psychoanalyse schatplichtig begrippenapparaat en dito beeldentaal en een met Poolse saus overgoten magisch-realisme van Latijns-Amerikaanse makelij. Daarbij komt Tokarczuks bijwijlen irritante neiging om over de meest uiteenlopende onderwerpen en verschijnselen een psychologisch en filosofisch licht te willen laten schijnen. Ook in De rustelozen weet de schrijfster soms geen blijf met haar spontane — niet altijd even hoogstaande — filosofische ingevingen. Al evenmin genietbaar is de naïeve zweverigheid waarmee Tokarczuk af en toe lucht geeft aan haar bewondering voor allerhande collectief vormgegeven initiatieven van zingeving en kennisvergaring (het lelijke woord ‘project’ doet dan steevast zijn intrede). Die overdaad aan sérieux wordt echter regelmatig onderuitgehaald door subtiele oprispingen van ironie, humor en (zelf)relativering. Al bij al is Tokarczuk nog op haar best wanneer ze aan de slag kan gaan met de lotgevallen van concrete mensen die elk op hun manier gebukt gaan onder de ondraaglijke zwaarheid van het bestaan. In die zin doet De rustelozen niets meer dan het goede bevestigen dat De laatste verhalen al liet vermoeden.

Noot:
[De rustelozen werd in Engelse vertaling door Jennifer Croft (Flights) bekroond met de Booker International Prize 2018. Voor 2016 werd deze bekroning tweejaarlijks toegekend aan een vertaald oeuvre. Sinds 2016 wordt de prijs jaarlijks toegekend aan een vertaald boek, de auteur en de vertaler. Elk voorjaar wordt er een longlist, shortlist en winnaar verkozen, zoals bij de Booker Prize in het najaar.

Die internationale doorbraak wordt met een jaar vertraging doorgetrokken naar de Nobelprijs voor Literatuur 2018 die Olga Tokarczuk wint  'for a narrative imagination that with encyclopedic passion represents the crossing of boundaries as a form of life.' (Redactie Mappalibri)]

Olga Tokarczuk: De rustelozen, De Geus Breda, 2018, 441 p. : ill. ISBN 9789044541281. Vertaling van Bieguni door Greet Pauwelijn. Distributie L&M Books






deze pagina printen of opslaan

Nieuwe recensies

BOEKEN NR. 3, MAART 2024

Binnen in de aarde is een berg

Hester Knibbe

De zomers

Ronya Othmann

Het mensenschip

Autran Dourado

Onze James. De vrouwen van Ensor

Jan Bultheel, Eric Min (nawoord)

Woestijnpassages

Emmelien Kramer

naar overzicht

JEUGDBOEKEN NR. 3, MAART 2024

Een toren van tijgers

Lizette de Koning, Gareth Lucas (ill.)

Eenbeen

Thijs Goverde

Roofvogels. De mooiste en machtigste dieren in de lucht

Walter De Raedt, Joris De Raedt (ill.)

Salto

Arndís Thórarinsdóttir, Linde Faas (ill.)

Springlevend

Saskia de Bodt

naar overzicht


ontwerp: Ann Van der Kinderen   |   programmatie: dataweb   |   © MappaLibri