Een klein taalgebied als het Nederlandstalige
wordt van oudsher gekenmerkt door de asymmetrische opname van ‘grote’
literaturen. Op de Nederlandse literatuur en cultuur was lange tijd van
toepassing wat door de socioloog Johan Goudsblom het doorkijkspiegeleffect
is genoemd, het verschijnsel dat Nederlandse schrijvers en intellectuelen als
waarnemers achter een halftransparante spiegel zitten: ze observeren wat er
internationaal gaande is zonder zelf aan dat gebeuren deel te hebben. Maar de
laatste decennia is de Nederlandse literatuur volwassener geworden. Nederlandse
en Vlaamse schrijvers beperken zich niet meer tot het assimileren van wat
elders aan vernieuwingen plaatsvindt, ze hebben aan zelfvertrouwen gewonnen;
meer en meer begint hun werk ook over de grenzen ingang te vinden, vaak zijn ze
in het buitenland zelfs populairder dan bij ons. Het tweerichtingsverkeer neemt
toe, de spiegel wordt transparanter. Het wachten is alleen nog op een
Nederlandstalige Nobelprijswinnaar.
Maar terwijl veel meer
Nederlandstalige literatuur in het Frans wordt vertaald dan voorheen, is de
opname van Franse literatuur in de Lage Landen de laatste dertig jaar beduidend
afgenomen. Over de hele linie geniet de Franse literatuur veel minder prestige
dan tot de jaren ’70 van de vorige eeuw het geval was. Amsterdamse uitgevers
laten een Frans boek tegenwoordig pas vertalen wanneer de rechten van dat boek
ook al aan Duitse of Engelse uitgevers zijn verkocht.
Een fraaie uitzondering op die
regel is het werk van de Franse schrijver Pierre Michon (geb. 1945). Bij hem
doet de opmerkelijke situatie zich voor dat hij in Nederland veel intensiever
en systematischer is vertaald dan in de grote supranationale talen Duits,
Engels en Spaans. In het Nederlands is zijn vrijwel heel zijn oeuvre inmiddels
in boek- of tijdschriftvorm verschenen.
Het beste wat van de Nederlandse
uitgever van Michon kan worden gezegd is dat hij hem uitgeeft. Dat klinkt
zuinig maar is het niet. Het vergt namelijk nogal wat koppigheid, taaiheid en
volharding om je als uitgever niet te laten ontmoedigen door verkoopcijfers die
doorgaans schommelen rond de 500 exemplaren, m.a.w. door een zonder meer
verliesgevende omzet. De trage en gestage ontsluiting van als moeilijk ervaren
boeken verdraagt zich slecht met de nerveuze jacht op bestsellers die het
hedendaagse literaire klimaat kenmerkt. Zonder de conjuncturele, min of meer
toevallige combinatie van een hardnekkige uitgever (Wouter van Oorschot), een
vooruitziende redacteur (Manet van Montfrans) en een gebeten vertaler
(ondergetekende), valt de receptie van Michon in de Nederlanden niet te
verklaren. Maar daarbij gaat het om noodzakelijke, niet om voldoende
voorwaarden. De vraag waarom Michon in een relatief klein taalgebied en een
relatief kleine literaire markt zo intensief is vertaald, en waarom zijn werk
ook hier intussen lezers heeft gevonden, is daarmee nog niet beantwoord.
Pierre Michon is een
schrijver die uit de combinatie van een plattelandsafkomst en buitengewoon hoog
opgeschroefde literaire ambities een oeuvre heeft geput dat alle reminiscenties
aan streekromans of heimatliteratuur achter zich laat. Wat Nederlandstalige
lezers kan intrigeren in het werk van Michon is de stilistische vreemdheid
van zijn teksten, de esthetische en tegelijk emotionele geladenheid ervan, die
choqueert en verleidt in een literatuur onder Angelsaksische overheersing, met
zijn stoet van naïef-realistische teksten. Maar dat argument kan ook worden
omgedraaid: Michons stilistische vreemdheid kan afstotend werken en de drempel
voor potentiële lezers juist verhogen. De klassieke, 17e-eeuws aandoende stijl
van Michon wordt door een Nederlandstalige lezer, die die verwijzing naar een
literaire en culturele bloeitijd niet herkent, onvermijdelijk ervaren als
buitengewoon gemaniëreerd; in Roemloze levens wordt dat stilistische classicisme
nog versterkt door het karakteristieke maniërisme van de opera prima,
het eerste werk waarin een auteur zijn literaire bestaansrecht bewijst door een
overdaad aan virtuositeit.
Het is ook mogelijk
dat de excentrische, marginale status van Michon in het Franse literaire
domein, en de excentrische, marginale werelden waarover hij schrijft, ervoor
zorgen dat zijn werk in de Lage Landen — een relatief excentrische, marginale
regio in de mondiale Republiek der Letteren — lezers aanspreekt omdat ze er
iets van hun eigen verhouding tot de wereld in herkennen. Hoewel Michon gebruik
maakt van de literaire procedés en het taalgebruik die in de Parijse literaire
centra zijn ontwikkeld (hij noemt in Roemloze levens zijn hang naar de
‘taal van Versailles’), beschrijft hij plekken (de plattelandswereld) of tijden
(de vroege middeleeuwen) die eerder perifeer en marginaal moeten heten.
Opmerkelijk is ook dat hij daarbij niet alleen verwijst naar het grote,
glorieuze Franse literaire verleden, maar zich voedt met het werk van
voorgangers die volledig vreemd zijn aan de Franse literaire geschiedenis, bv.
een auteur als Faulkner, aan wie Michon uitdrukkelijk heeft verklaard
schatplichtig te zijn, maar ook Melville, Kipling of Conrad.
Persoonlijk ben ik geneigd te
denken dat de nostalgische maar alomtegenwoordige verwijzing in het werk van
Michon naar een vorm van goddelijke transcendentie bij Nederlandstalige
lezers, van wie de taal en cultuur nog steeds diepgaand zijn gekenmerkt door
Bijbelse verwijzingen, een nostalgie kan wekken die ze niet meer gewend zijn
onder woorden te zien worden gebracht. Sinds de 19e eeuw, en tegelijk met de
geleidelijke secularisatie van de samenleving, heeft kunst voor veel mensen,
niet in de laatste plaats voor schrijvers, de functies van religie overgenomen.
Voor Michon zelf zijn er veel parallellen tussen religie en literatuur:
literatuur is voor hem een roeping, een welhaast heilig ambt, zijn teksten
ontstaan in een staat van religieuze vervoering, een inspiratie waarbij het is
alsof God zelf of een van diens afgezanten zijn pen voert; literatuur dient
niet alleen tot zingeving van de wereld, maar ook tot verlossing, en in het
geval van Michon tot de herrijzenis en wederopstanding van de gedoemden, die
door het schrijven tot leven worden gewekt en uit de dood worden teruggeroepen;
en ten slotte biedt literatuur de schrijver zelf een grove benadering van de
hemelse zaligheid, de consecratie van een gedenkwaardige naam.
De afwezige — of
latent aanwezige — bovennatuurlijke instantie is een constante in Michons werk,
al neemt de godheid bij hem uiteenlopende gedaanten aan. De meest voorkomende
verwijzing is die naar de God der katholieken: de Heer, de Allerhoogste, de
Eeuwige, de Almachtige, het Alziend Oog, omringd door zijn koren en
geïncarneerd in zijn Zoon, vertegenwoordigd door zijn Engelen en zijn Heiligen.
Maar er zijn ook andere transcendente instanties, doorgaans getooid met een
hoofdletter. Zo is er een theologisch neutrale godheid (de Onvatbare, het
Onstoffelijk Object, de Hemel, den Hogen), een sociale godheid (de Koning, de
Keizer, de Vooravond van de socialistische revolutie) of een specifiek literaire
godheid (het Woord, de Betekenis, het Boek, de Geschriften, de Olympus, de
Grote Schrijvers enz.). Evengoed kan die transcendentie immanent zijn, zoals
filosofen zeggen, gestalte krijgen in de concrete verschijningsvormen van de
natuur, waarbij ze dan meestal haar hoofdletter kwijtraakt: ze is te vinden in
het klapwieken van vogels die opvliegen, in de zee (een ‘god met azuren
hoofddeksel’), in de zon, en vooral in de wind, een bij Michon zeer geliefde
metafoor. De wind is een “grote, onzichtbare oorzaak die effect heeft op de
zichtbare wereld, net als het verlangen, net als datgene wat van God overblijft
wanneer je niet meer in hem gelooft”, zoals hij het formuleerde in een
interview uit 1991. Een element dat deze hypothese ondersteunt is dat het werk van
Michon juist in Vlaanderen, en ook in Noord-Brabant, goed is gerecenseerd en
redelijk is verkocht. Het zou me niet verbazen dat er in zijn boeken een soort
katholieke humus is neergeslagen die de verbeelding van lezers uit die regio’s
gaande maakt.
Het
maniërisme van Michons stijl lijkt aan te sluiten bij een stijlbewuste
minderheid van Nederlandstalige schrijvers (Rosenboom, Thomése, Te Gussinklo,
Mortier enz.). De manier waarop Michon ouderwetse retoriek combineert met een
(post)moderne problematisering van de vertelinstantie is ook voor die generatie
Nederlandstalige schrijvers interessant. Zo blijft hij uiteindelijk ook in
Nederland een writers writer (Thomése karakteriseerde hem ooit als “een
van de koninklijken onder ons”), en schrijft hij overwegend voor een kleine
schare liefhebbers en kenners — maar via die lezers heeft hij mogelijk ook een
vernieuwende invloed op wat hier te lande wordt geschreven.
In Nederland is Michon intens
vertaald. Na een valse start (de onbeholpen vertaling, in het Van Gogh-jaar
1991, van Vie de Joseph Roulin, onder de titel De postbode van Van
Gogh), zijn de belangrijkste werken in de tweede helft van de jaren ’90
verschenen bij Uitgeverij Van Oorschot: Meesters en knechten en Het
leven van Joseph Roulin (Maîtres et serviteurs, Vie de Joseph Roulin)
in 1996, De hengelaars van Castelnau (La Grande Beune) in
1997, Rimbaud de zoon (Rimbaud
le fils) in 1998, Roemloze levens (Vies minuscules) in 2001,
en Vuur van Brigid en andere wintermythen (Mythologies d’hiver en
Abbés) in 2005. Verder verscheen De Koning van het woud (Le
roi du bois) in 2003 bij de Antwerpse Uitgeverij Voetnoot, nadat het al
eerder was gepubliceerd in het kunsttijdschrift ‘De Witte Raaf’. Tot Roemloze
levens was de verkoop in Nederland buitengewoon beperkt (tussen de 300 en
700 exemplaren per boek), maar sindsdien lijkt er sprake van een begin van
kritische receptie: het vooraanstaande Nederlandse tijdschrift ‘De Revisor’
wijdde in 2000 een dossier van zeventig bladzijden aan Michon, dat naast een
aantal vertalingen zes originele bijdragen bevatte van auteurs en vertalers die
een opmerkelijke geestdrift aan de dag legden voor een zo weinig gecanoniseerd
auteur.
Om de
ontwikkelingen in de Franse literaire wereld in de tweede helft van de 19e
eeuw te beschrijven, maakte de Franse socioloog Pierre Bourdieu ooit gebruik
van het onderscheid tussen twee te onderscheiden marktsegmenten, de ‘beperkte’
markt en de ‘uitgebreide’ markt. De positie van Michon in het Nederlandse literaire
landschap is een sprekend bewijs van een dergelijk uiteenvallen van de
literaire markt: een markt voor literaire auteurs en een markt voor (verhoopte)
bestsellerauteurs. Op de beperkte markt worden boeken geproduceerd voor een
relatief klein publiek en voor de langere termijn, op de uitgebreide markt
hebben alleen instant-bestsellers bestaansrecht en is het overschot gedoemd tot
een roemloos einde in de ramsj of de papierversnipperaar. Literatuur voor de
beperkte markt moet het niet hebben van de publiciteit — het publiciteitsbudget
voor Michon was nihil — maar hoofdzakelijk van gunstige recensies en
mond-tot-mondreclame. Kenmerkend voor de beperkte markt is vooral de lange
omloopcyclus: het is opmerkelijk dat het relatieve succes van Roemloze levens
ook de verkoop van eerdere, nog niet verramsjte titels van Michon heeft
aangetrokken. Zoiets zou bij een normale vertaling, die zich binnen zes weken
moet bewijzen, niet mogelijk zijn geweest. De positie van Michon in Nederland
en Vlaanderen is met andere woorden een indicatie hoezeer de Nederlandse
literatuur zich de afgelopen twintig jaar heeft verzelfstandigd en
geëmancipeerd: een ‘moeilijke’, vernieuwende, eigenzinnige auteur als Michon,
die in de grote supranationale talen (Duits, Engels, Spaans) nog nauwelijks is
doorgedrongen, kan in Nederland worden ontdekt en kan, zij het met enige
moeite, doordringen tot het lezerspubliek waartoe zijn werk is voorbestemd.
Voor mij
persoonlijk is het vertalen van het werk van Pierre Michon geen louter
literaire aangelegenheid, maar ook een cultuurpolitieke. Bij het verdedigen van
een dergelijk auteur gaat het ergens om, namelijk om de inzet voor een
literatuur die om zichzelfs wille en niet uit behaagzucht of winstbejag is
geschreven. Hoe meer vormeloze pulp de schappen van de boekhandels in beslag
neemt en hoe meer critici zich slechts interesseren voor de borreltafelopinies
en bedgewoonten van schrijvers, des te groter is ook de kans dat er schrijvers
en vertalers, uitgevers, boekhandelaars en lezers opstaan die bereid zijn van
zichzelf iets te eisen en het daarom opnemen voor een veeleisende literatuur.
Tegen het
cliché in is het mijn overtuiging dat de schoonheid van een vertaling niet
hoeft onder te doen voor die van het origineel, omdat het onvermijdelijke
verlies aan connotaties in de vertaling kan worden gecompenseerd door
onvermoede winstposten. Biedt het Nederlands geen nieuwe associaties die in het
Frans afwezig zijn? Is voor de Nederlandstalige lezer de wereld van Roemloze
levens niet potentieel sprookjesachtiger dan voor de Fransen, die het
departement Creuse, waar de roman zich grotendeels afspeelt, hooguit kennen als
het toonbeeld van de ‘France profonde’ — het agrarische achterland, de
ingeklonken gewesten waar de tijd stilstaat en de ‘boertjes van de buiten’
wonen —, en die de neerbuigende toon kennen waarop dat begrip doorgaans wordt
uitgesproken? En is de taal van Roemloze levens, die veel minder direct
aansluit bij wat de lezer te onzent van literatuur verwacht, niet een minstens
zo intense, vervreemdende, zinsbegoochelende en aangrijpende ervaring als voor
de lezer van het origineel?
Oorspronkelijk
verschenen in De Leeswolf 2007
deze pagina printen of opslaan