Hoe ga je als dichter te werk als je iets wil
doen met een canonieke compositie als de Goldbergvariaties,
een van de briljante klavierstukken van Johann Sebastian Bach. Probeer je die
tempi en melodieën om te zetten in gelijkaardige zinnen? En hoe stem je thema’s
en zinnen op elkaar af? Guido de Bruyn heeft zich van die titaansarbeid
gekweten, en het resultaat is alleszins origineel en intrigerend.
De Bruyn is dan ook
geen doordeweekse dichter. Hij heeft een carrière achter de rug als
documentairemaker en als vertaler van theater. Ook zijn eigenzinnige hertaling
van Shakespeares sonnetten oogstte succes, net omwille van de originele
taalhantering van de dichter. De Bruyn beschikt over een breed taalregister en
schrikt niet terug voor theatrale effecten, voor bombast en herhalingen. Het
zijn talenten die in ieder geval nodig waren voor dit nieuwe project. De
dichter neemt zich immers voor om de Goldbergvariaties
in taal ‘over te doen’, met oog voor veranderingen in ritme en tonaliteit, maar
ook met de nodige literaire vrijheden.
In plaats van een zwaarmoedige
toon kiest De Bruyne alvast voor lichtvoetigheid. Dat past bij een aantal
variaties, maar het zorgt ook voor een komische nood die de inherente tragiek
van de muziek verlicht. In zijn teksten alludeert hij veelvuldig op de ontstaansgeschiedenis
van de compositie. Die is geschreven in opdracht van een voormalige Russische
ambassadeur die tijdens zijn slapeloze nachten de pianist Goldberg eindeloos
voor hem liet optreden.
Daarnaast worden ook diverse anekdotes uit het leven van
Johann Sebastian Bach in de tekst verwerkt: de dood van zijn geliefde zoon, de
armoede na zijn dood, die zijn vrouw genoodzaakte om zelfs afstand te doen van
zijn snuifdoos… Die gegevens worden echter niet historisch uit de doeken
gedaan, maar via allerlei losse zinnen speels in de literaire compositie
verwerkt. De dichter volgt immers op de voet (voor zover dat in taal mogelijk
is) de structuur van de muzikale Goldbergvariaties,
met een eenvoudige aria waarop uitvoerig wordt gevarieerd.
Bij De Bruyne resulteert dat in
een grote variatie aan taalvormen. Sommige teksten zijn kort en haast
strofisch, intimistisch van toon en afgemeten van ritme. Het zijn bijvoorbeeld
gedichten waarin de angst voor de steeds dreigende dood onderhuids een
belangrijke rol speelt. Andere verzen zijn dan weer een stuk uitbundiger, met
enkele frasen waarop speels wordt voortgebouwd door ze haast eindeloos
broksgewijs te herhalen. Daarbij wordt gewerkt met uiteenlopende motieven en
met fragmenten in diverse talen. En hier en daar wordt gespeeld met de
canonvorm, met twee stemmen (in kolommen naast elkaar) die onderling een
dialoog aangaan.
Het is geen toeval dat deze bundel meermaals associaties oproept met de
late lyriek van Paul van Ostaijen. Ook bij hem overheerst die neiging om
muzikaal te gaan schrijven en zo de gangbare betekenissen van woorden en zinnen
te overstijgen. Tegelijk gaat het niet louter om een spel van klanken, want
liefde en dood treden als motief op de voorgrond. De Bruyn combineert dat met
subtiele maatschappijkritiek door de heersende opvattingen over macht en gezag
ironisch aan de kaak te stellen.
Niet alle gedichten in de bundel zijn even geslaagd – dat
viel ook moeilijk te verwachten – maar het geheel is origineel en bijzonder
intrigerend. Bij elke herlezing lijkt de tekst aan samenhang en aan diepgang te
winnen. Tegelijk kan ik mij voorstellen dat deze bundel nog het meest gebaat is
bij een voorstelling op de planken, ondersteund door de muziek van Bach zelf;
op die manier komt de ritmische bezwering immers meer tot zijn recht dan
typografisch op een blad papier.
Guido de Bruyn Goldbergvariaties. Gedichten. P, Leuven
2017, 60 p. ill. ISBN 9789492339348
deze pagina printen of opslaan